Standplaatsen in Haggaï (3) - Vergezichten van het Vrederijk (2:10b, 23-24)

Anton van de Haar • 93 - 2017 • Uitgave: 23
De zogenaamde ‘Kleine Profeten’ – waartoe ook Haggaï behoort – worden helaas weinig gelezen. Evenwel herbergt deze profetie enorme rijkdommen, zowel vanuit praktisch als profetisch oogpunt. Twee laatste ‘standplaatsen’ – tekst(gedeelt)en waarbij we stilstaan – zullen het laatstgenoemde overtuigend aantonen.

De vorige standplaatsen uit Haggaï belichtten en benadrukten duidelijk het praktische element van het gelijknamige Bijbelboek. Haggaï bevat daarnaast echter ook profetische gedeelten. In het tweede hoofdstuk voorziet en voorzegt de profeet namelijk het komende Vrederijk. We behandelen twee standplaatsen: Haggaï 2:10b en vervolgens Haggaï 2:23-24.

Vrede voor/vanuit Jeruzalem
Haggaï 2:10b voorzegt bestendige vrede voor en vanuit de navel van de aarde: Jeruzalem. De tekst verklaart stellig: ‘In (NBG: op) deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt de HEERE van de legermachten.’ Vrede zal Jeruzalem – en vanuit haar de hele wereld – doordringen. De HEERE van de legermachten zal erop toezien en het bewerkstelligen. Daarmee is het verzekerd: (wereld)vrede zal ooit aanbreken!
Deze beloofde (wereld)vrede realiseert God echter via een weergaloze wereldbrand: Armageddon. Volgens de profetieën laat God alle heidenvolken verzamelen en oprukken tegen Jeruzalem. De laatste dagen brengen een oorlog om Jeruzalem. Met ongekend oorlogsgeweld. Het zal Israël en de wereld in haar greep houden. Het brengt Israël in onvergelijkelijke benauwdheid. En uiteindelijk tot bekering… Een overblijfsel (h)erkent in Jezus van Nazareth haar Messias!

Psalm 107:33-41
Waarschijnlijk staat het Joodse volk vandaag aan de vooravond van deze grootse gebeurtenissen. Psalm 107:33-41 voorzegde, al schetsend, de volgende ontwikkelingen: schrijnend verval van het land Israël, volgend op de verwerping van de Messias (vers 33-34) – terugkeer van Joden uit de diaspora, bewerking en herstel van het land (vers 35-38) – ellende en verdrukking tijdens de grote verdrukking, bewaring en verzorging van een overblijfsel (vers 39-41a) – herstel en zegen(ingen) tijdens het Messiaanse Rijk (vers 41b). Vandaag – of beter: vanaf 1881 – vervult zich, in de Joodse immigratiegolven, de stichting, bloei en welvaart van de staat Israël, het tweede stadium. Tijdens de grote verdrukking vervult zich het derde stadium: het volk Israël zal ernstig gebrek lijden en veel ellende ontmoeten. Uiteindelijk echter zal vervolgens eveneens het vierde en laatste stadium worden vervuld: rijke zegeningen worden uitgegoten over het bekeerde Israël.

Leviticus 23:23-44
De ‘feestkalender’ in Leviticus 23 toont een deels overeenkomende volgorde. De voorjaarsfeesten werden door Christus in de lijdensweek en de weken daarna vervuld. Daarna volgen een aantal feestloze maanden.
Tijdens de diaspora gebeurt er weinig: het volk Israël is terzijde geschoven. Vervolgens zal een tweede feestenreeks aanvangen: de najaarsfeesten. De najaarsfeesten staan duidelijk in verband met de terugkeer van de Messias. Deze feestenreeks wordt ingeluid door het bazuinenfeest: de inzameling van het volk in het land van de vaderen: Eretz Israël. Meermalen in de Bijbel spreekt het blazen van de ramshoorn van bijeenvergadering. Daarna vermeldt de feestkalender Jom Kippoer, de Verzoendag. Het volk Israël wordt verzoend met God. Uiteindelijk breekt vervolgens de laatste feesttijd aan: het Loofhuttenfeest. Typologisch spreekt het Loofhuttenfeest van het Messiaanse Rijk, het Vrederijk, waarin alomvattende vrede heerst.
Vele Schriftgedeelten betuigen of impliceren met Haggaï 2:10b: in en vanuit Jeruzalem ‘zal Ik’, verklaart God, ‘vrede geven…’

Tronen omvergeworpen
De beloofde (wereld)vrede is echter onlosmakelijk verbonden met de Vredevorst. Vollediger gezegd: met Zijn openlijke regering. Zolang de Troon van David leeg, onbezet blijft, blijft daarmee de droom van vrede een utopie, een onbereikbaar ideaal. Het is immers inmiddels wel onomstotelijk bewezen dat noch de VN, noch Amerika, noch de EU, noch enig andere coalitie, natie of wereldleider de gedroomde wereldvrede kan bewerkstelligen. Eerder het tegendeel. Nee, pas wanneer de Heere Jezus Christus, de Messias van Israël, vanaf de Troon van David zal regeren, zal er wereldvrede aanbreken. Daarvoor moeten andere tronen echter wijken… Haggaï 2:23a voorzegt precies deze omwentelingen: ‘Ik zal de troon van de koninkrijken omverwerpen en de kracht van de koninkrijken van de heidenvolken wegvagen.’

De tijden van de heidenen beëindigd
Daarmee wordt een eeuwenlange en belangwekkende periode beëindigd. Een periode waarin Jeruzalem aan heidenen is onderworpen. Tijdens deze langgerekte episode werd en wordt de heilige stad meermalen bedreigd, belegerd, ingenomen en uiteindelijk zelfs verwoest. Gedurende deze periode immers zucht het Joodse volk en land bijna voortdurend onder de overheersing van heidenvolken. Het geniet nauwelijks tot geen soevereiniteit. In Lucas 21:24a noemt Christus deze periode passend: de ‘tijden van de heidenen’. Ondanks de historische hereniging van Jeruzalem – tijdens de Zesdaagse Oorlog, uitgevochten in juni 1967 – blijft deze tijdsperiode vandaag nog voortduren. Volgens het laatste Bijbelboek wacht Jeruzalem namelijk nog minimaal één laatste vertrapping (Openbaring 11:2b). Vandaag beleeft Jeruzalem slechts een tijdelijke ‘adempauze’. Slechts een stilte voor de storm…

Veelzeggende wijziging in dateringen
Het optrekken van Nebukadnezar betekende en markeerde de aanvang van de tijden van de heidenvolken. Vanuit de Bijbelse berichtgeving kan dat overduidelijk worden opgemaakt. Met Nebukadnezar wordt immers de manier van dateren veranderd. Dateringen vanaf Nebukadnezar worden consequent verbonden met de regeringsjaren van heidenvorsten. Daarvoor werd er echter gerekend vanuit de regeringsjaren van de koningen van het twee- of tienstammenrijk.1 De verkondiging door deze wijziging is luid en duidelijk: vanaf Nebukadnezar heeft God de heerschappij over de wereld in handen van de heidenen gelegd (zie Daniël 2:37-38).

Gemaakt tot een zegelring
De bediening van Haggaï wordt nadrukkelijk tijdens de tijden van de heidenen geplaatst. Het Bijbelboek opent namelijk meteen met de kenmerkende datering: ‘In het tweede jaar van koning Darius…’ Vervolgens stuiten we nog tweemaal op dezelfde woorden (2:1b, 2:11b). Daarmee wordt duidelijk de onderworpenheid van de teruggekeerden benadrukt. Juda was niet soeverein. Darius zwaaide de scepter. Darius nam de beslissingen.2
Echter, deze beschamende toestand voor Gods volk zou niet oneindig voortduren. Tronen zullen worden omvergeworpen. Legers zullen worden weggevaagd. En de door God verkozen Nazaat van Zerubbabel, de landvoogd, zou door Hem tot een zegelring worden gemaakt: ‘Ik zal u, Zerubbabel, zoon van Sealthiël, Mijn dienaar, nemen, spreekt de HEERE. Ik zal u maken tot een zegelring, want u heb Ik verkozen…’ (Haggaï 2:24). In verschillende Bijbelgedeelten spreekt een (zegel)ring van beslissings- of regeringsbevoegdheid. De Messias van Israël, de Heere Jezus Christus, een Nazaat van Zerubbabel (zie Matteüs 1:12), zal uiteindelijk vanaf de Troon van David regeren. Haggaï’s profetie eindigt daarmee met een heerlijk vergezicht. De gedroomde wereldvrede zal uiteindelijk aanbreken!

Anton van de Haar

1 Vergelijk bijvoorbeeld Daniël 1:1 met 2:1a.
2 Zie bijvoorbeeld Ezra 5:3-6:14 met betrekking tot de herbouw van de Tempel.