Standplaatsen in Haggaï (1)

Anton van de Haar • 93 - 2017 • Uitgave: 19
Goddelijk mandaat voor Tempelbouw

De zogenoemde ‘Kleine Profeten’ – waartoe ook Haggaï behoort – worden helaas weinig gelezen, ondanks meerdere Schriftplaatsen die daartoe uitnodigen. Eén daarvan is Romeinen 15:4a ‘Want alles wat eertijds geschreven is’ – namelijk het Oude Testament, inclusief Haggaï – ‘is tot onze onderwijzing eerder geschreven…’ Reden genoeg om Haggaï te bestuderen en te onderzoeken. In een aantal artikelen doen we enkele ‘standplaatsen’ aan: wat heeft Haggaï allemaal te zeggen?

Haggaï profeteerde, evenals Zacharia en Maleachi, na de Babylonische ballingschap. Tijdens deze inktzwarte periode werd het Joodse volk geconfronteerd met meerdere tragedies: Jeruzalem, de heilige stad, was belegerd en verwoest, de Tempel was in vlammen opgegaan, en de bevolking was gedood of in ballingschap weggevoerd.
Via Kores’ decreet werd deze nachtmerrie gelukkig beëindigd. Terugkeer en wederopbouw konden eindelijk beginnen. Dromen konden worden gekoesterd. Verwachtingen konden worden gerealiseerd. Bovenal echter konden Gods voornemens en raadsbesluiten met én door het verbondsvolk Israël worden voortgezet. Nieuwe hoofdstukken van Gods heilsgeschiedenis konden worden geschreven. History – His story – continued.

Ezra, Nehemia, Haggaï, Zacharia
Ezra en Nehemia berichten uitgebreid over de terugkeer en wederopbouw. Daarbij worden we in Ezra voornamelijk bepaald bij het godsdienstige herstel: de wederoprichting van het altaar en de herbouw van de Tempel. Nehemia daarentegen beschrijft vooral het nationale herstel: herbouw van de stadsmuur en de poorten van Jeruzalem.
Volgens Ezra 3:8a begonnen de teruggekeerde ballingen in het tweede jaar na aankomst in Kanaän met de Tempelbouw, oftewel: omstreeks 536 v.Chr. Ezra 6:15 vermeldt de precieze datum waarop de Tempelbouw werd voltooid: ‘…op de derde dag van de maand Adar; het was het zesde regeringsjaar van koning Darius.’ We spreken dan, volgens bronnen, van 516 v.Chr. Tussentijds echter heeft het werk jarenlang stilgelegen. Tegenwerking van de vijand bleek een belangrijke oorzaak. Ezra 4 eindigt daarmee: ‘Toen hield het werk aan het huis van God in Jeruzalem op, ja, het hield op tot het tweede regeringsjaar van Darius, de koning van Perzië’ (4:24). Daartoe zond God de profeten Haggaï en Zacharia: ‘De profeten Haggaï, de profeet, en Zacharia, de zoon van Iddo, profeteerden onder de Joden die in Juda en in Jeruzalem waren; in de Naam van de God van Israël profeteerden zij tegen hen’ (Ezra 5:1; vergelijk Haggaï 1:1).
Hun bediening had effect, de herbouw werd hervat: ‘Toen stonden Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Jesua, de zoon van Jozadak, op en begonnen het huis van God, Die in Jeruzalem woont, te herbouwen. Gods profeten, die hen ondersteunden, waren bij hen’ (5:2). Tegen deze historische achtergrond moet Haggaï worden begrepen.

Verwijt aan de teruggekeerden
Haggaï’s profetie begint, direct na de datering, met een ernstig verwijt: ‘Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: De tijd is nog niet gekomen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen. Toen kwam het woord van de HEERE door de dienst van Haggaï: Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt?’ (1:2-4). Zoals hierboven al gezegd, had de herbouw stilgelegen. Het aanvankelijk hoopgevende begin – waarbij volgens Ezra 3:8-13 de fundering werd gelegd – had helaas geen verdere voortgang gevonden. Volgens Ezra 4 was aanvankelijk tegenwerking van de vijand de voornaamste oorzaak. Echter, blijkens Haggaï 1:2-4 was het helaas niet de enige – en misschien zelfs niet de belangrijkste – oorzaak. Laksheid van de teruggekeerden speelde namelijk eveneens een rol van betekenis…

Het verlangen van David
Hoe volkomen anders was Davids houding en gezindheid eeuwen daarvoor geweest? De geschiedenis is overbekend: David achtte het ongerijmd dat hij, slechts een nietige sterveling, een paleis bewoonde terwijl God, de Allerhoogste, in een tentwoning verbleef. David kreeg het verlangen dat recht te zetten. Inderdaad: God weerhield hem ervan – want David was namelijk een man van oorlog en bloedvergieten – maar het verlangen van David was op zichzelf nobel en prijzenswaardig. Helaas werd Davids houding door de teruggekeerden niet nagevolgd. Nee, integendeel: hun verlangens bleken erg egoïstisch en gemakzuchtig. Ze betoonden enkel ijver voor hun eigen huizen. De Tempel daarentegen, het Huis van God, scheen beduidend minder belangrijk. De herbouw daarvan kon wel wachten…

Mandaat voor Tempelbouw?
We laten de toepassing voor vandaag even rusten om te focussen op een andere kwestie, namelijk: is een goddelijk mandaat een vereiste om de Tempel te (her)bouwen? Deze kwestie is even relevant als actueel. De ontwikkelingen om de Tempel te herbouwen zijn vandaag de dag in volle gang geraakt. In het Tempelinstituut – gevestigd in Jeruzalem – worden vele voorwerpen tentoongesteld. Tijdens een Israëlreis mocht ik het bezoeken. Werkelijk een onvergetelijke ervaring, bijzonder fascinerend en intrigerend! Tegelijkertijd echter rijzen daarbij relevante vragen op. Wordt namelijk Gods wil gedaan door degenen die eraan doneren of meewerken? Moeten we ervoor bidden? Wat leert de Bijbel?

Initiatief ligt bij God
Om dat uit te zoeken eerst een beknopt overzicht, te beginnen in Exodus. Was het Mozes’ idee de Tabernakel te maken? Ging het initiatief van hem uit? Nee, Exodus leert duidelijk anders. Bovenop de Sinaï zei God tegen Mozes: de Israëlieten ‘moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen’ (25:8). Het initiatief lag duidelijk bij God. Exodus 39:32b, terugblikkend op de voltooiing, bevestigt: ‘…de Israëlieten maakten het namelijk overeenkomstig alles wat de HEERE Mozes geboden had, zo deden zij het.’ Zo ging het ook met de heiligdommen daarna. Telkens lag het initiatief bij God. Telkens ontving Gods volk van Hem een mandaat tot (her)bouw. Waaronder ook Salomo, die via David opgeroepen werd een heiligdom voor God te bouwen: de Tempel: ‘Zie nu, want de HEERE heeft jou uitgekozen om een huis als heiligdom te bouwen; wees sterk en doe het’ (1 Kronieken 28:10). Op deze wijze zal uiteindelijk de Millenniumtempel volgens de laatste hoofdstukken van Ezechiël uitdrukkelijk op Gods initiatief verrijzen.
De teruggekeerden uit Babel ontvingen eveneens een mandaat. Vooral Ezra voorziet in de nodige informatie. Ezra 6:14b is daartoe bijzonder belangwekkend: ‘Ze bouwden en voltooiden het overeenkomstig het bevel van de God van Israël en overeenkomstig het bevel van Kores en Darius en Arthahsasta, de koning van Perzië.’ Kores’ decreet werd ingeleid met een overeenstemmende mededeling: de HEERE heeft mij ‘opgedragen om een huis voor Hem te bouwen in Jeruzalem…’ (Ezra 1:2b). De Tempelbouw werd uitdrukkelijk en primair vanwege een goddelijk bevel opgenomen en voltooid.
Terug naar Haggaï’s profetie: zijn messcherpe oproep tot herbouw is dus gegrond op Gods eerdere mandaat.

Tempelbouw vandaag?
Vandaag geldt hetzelfde principe: zonder mandaat geen Tempelbouw. Nergens geeft het Nieuwe Testament een mandaat tot herbouw van de Tempel. Vandaag heeft God geen mandaat afgegeven. We hoeven geen geld te doneren. We hoeven er niet voor te bidden. Nee, overeenkomstig de tegenwoordige bedeling verwacht en verlangt God veeleer onze medewerking met betrekking tot Zijn geestelijke Huis: de Gemeente. Misschien minder spectaculair, maar bijzonder kostbaar! Moge God u daarin leiden en zegenen.

Anton van de Haar