Spreuken 8:7 (15)

Els ter Welle • 89 - 2013 • Uitgave: 17
‘Want waarheid spreekt mijn gehemelte’
Spreuken 8:7


De leer van Calvijn heeft in ons land grote opmars gemaakt. Hij schreef een uitgebreide geloofsleer – de constitutie van Calvijn – waarin hij heel stellig schrijft over de dubbele uitverkiezing (zie vorige column). Het speerpunt daarbij is, dat de mens volgens hem geen vrije wil heeft. ‘Het is God die het willen en het werken in ons bewerkt; wij wandelen in de wegen die God van te voren voor ons heeft bereid…’ (Filippenzen 2:13, Efeziërs 2:10, zie ook Romeinen 9).

Het is Augustinus die voor het eerst over de wil theologiseerde: Adam had een vrije wil

, die in staat was om te zondigen en niet te zondigen. De gevallen mens is niet in staat om niet te zondigen en later in zijn leven voegt hij hieraan toe: ook niet in staat het goede te doen.
Luther en Calvijn borduren verder op deze visie, maar zijn beiden radicaler. Luther spreekt over de geknechte wil, Calvijn over de onvrije wil: De mens denkt keuzes te maken en denkt dingen te willen, maar hij wil en handelt slechts naar datgene dat God voor hem heeft bepaald.
Dit roept verzet op. Onder anderen bij Erasmus, maar ook bij Arminius. Volgens hen heeft de mens wel een vrije wil, anders zou hij niet verantwoordelijk zijn voor zijn daden. Hoewel zijn wil door de zondeval ernstig is beschadigd, kan hij wel degelijk nog voor het goede kiezen.
Het wordt een felle strijd. Alle kopstukken baseren zich op de Bijbel, maar hebben ondanks dat een verschillende visie. Tot op heden is het een twistappel in de kerk.

Waarom vertel ik u dit?
Gods Woord is de waarheid! Onomstotelijk! Maar dat wil niet zeggen dat alles met ons verstand te beredeneren valt. Calvijn en Luther vonden dat als de mens een vrije wil zou hebben, Gods almacht beperkt zou zijn en God van Zijn eer zou worden beroofd. Toch zien we in de Bijbel dat God geen statische relatie met de mens heeft, maar een dynamische. Hij is een bewegende én een bewogen God. Probeert u dit mysterie eens door te denken… ach, stopt u ook maar: ‘Het begrijpen is ons te wonderbaar, te verheven, we kunnen er niet bij’ (Psalm 139:6).
‘Nu kennen we in brokstukken en onvolkomen, zien we in een spiegel, in raadselen. Straks zullen wij volkomen kennen en zien!’ (1 Korintiërs 13:9). Dit kennen betreft niet alleen allerlei waarheden over God, maar vooral het kennen van God zelf.

Els ter Welle