Sjemot, de namen

Ton Stier • 94 - 2018 • Uitgave: 10
In drie artikelen hebben we in grote lijnen stilgestaan bij de geschiedenis van Jozef. We trokken parallellen met de Meerdere van Jozef, de Messias en Zijn weg van lijden tot heerlijkheid ter verlossing van Zijn volk.

Denk vooral aan Jozefs woorden tot zijn broers: ‘Jullie weliswaar, jullie hebben kwaad tegen mij bedacht, maar God heeft dat ten goede gedacht, om te doen zoals het op deze dag is: een groot volk in leven te houden. Nu dan, wees niet bevreesd. Ikzelf zal jullie en jullie kleine kinderen onderhouden. Zo troostte hij hen en sprak hij naar hun hart’ (Genesis 50:20-21).

Verlossing
Verzoening, verlossing en verwachting vormen de schitterende rode draad door de hele Bijbel. Niet alleen de geschiedenis van Jozef, maar ook de geschiedenis van Mozes in Exodus staat geheel in dat teken. Want opnieuw komt het nageslacht van Jakob in een benarde situatie, getuige de onheilspellende woorden in Exodus 1: ‘Toen trad er in Egypte een nieuwe koning aan, die Jozef niet gekend had’ (vers 8). Gevolg: God moest opnieuw verlossing geven.

Voortgaande geschiedenis
Hoewel we geneigd zijn Genesis en Exodus als twee verschillende boeken te beschouwen, toont deze tekst aan dat de geschiedenis in feite voortgang vindt. Eindigt Genesis met de dood: ‘een kist in Egypte’, Exodus getuigt van nieuw leven, dat de dood overwint: ‘En Jozef stierf, benevens al zijn broeders en dat gehele geslacht. De Israëlieten nu waren vruchtbaar en breidden zich snel uit; zij vermenigvuldigden zich en werden uitermate talrijk, zodat het land met hen vervuld werd’ (Exodus 1:7). Maar liefst vijf verschillende werkwoorden beschrijven in dit ene vers de explosieve groei van het volk:
1. ze waren vruchtbaar
2. breidden zich snel uit
3. vermenigvuldigden zich
4. werden uitermate talrijk
5. en vervulden het land
En dan zijn er nog de twee superlatieven: ‘breidden zich snel uit en werden uitermate talrijk.’
Verbaast ons dat? Nee, God vervult eenvoudig Zijn belofte aan Abraham: ‘Ik zal u tot een groot volk maken’ (Genesis 12:2a). Ja, zelfs een heel groot volk: ‘Ik zal u rijkelijk zegenen, en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren des hemels en als het zand aan de oever der zee, en uw nageslacht zal de poort zijner vijanden in bezit nemen’ (Genesis 22:17). En dat ondanks of eigenlijk dankzij verdrukking: ‘Maar hoe meer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich en breidden zij zich uit, zodat men bevreesd werd voor de Israëlieten’ (Exodus 1:12).

De namen
In de Hebreeuwse Bijbels worden de eerste vijf boeken aangeduid met de woorden uit ieder eerste vers, die tegelijkertijd een belangrijke sleutel tot de inhoud vormen. Zo heet het boek Genesis Beresjiet, ‘in het begin’, en het boek Exodus Sjemot, wat betekent ‘de namen’. Vers 1 luidt namelijk: ‘Dit nu zijn de namen van de zonen van Israël, die met Jakob naar Egypte waren gekomen.’ Die namen van Israëls zonen zijn veelbetekenend. Als we ons beperken tot de betekenis van de eerste vier zonen van Jakobs vrouw Lea, verschijnt er al meteen een prachtig profetisch panorama.
Ruben betekent ‘zie een zoon’. Het is het grote thema van de Bijbel: God Die voortdurend de aandacht vestigt op de Zoon, de Erfgenaam van alle dingen. Denk aan de woorden: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb; luister naar Hem!’ (Matteüs 17:5). En dat brengt ons bij de naam van de tweede zoon: Simeon, dat ‘horende’ betekent en een vervoeging is van het bekende werkwoord ‘sjama’, dat we o.a. kennen vanuit Deuteronomium 6: ‘Luister, Israël! De HEERE, onze God, de HEERE is één!’ (vers 4). Het is de geloofsbelijdenis in een notendop, waaraan het Joodse volk zich eeuwenlang heeft vastgehouden. Te midden van de heidense volken, die een veelvoud van goden in allerlei materiële vormen hadden gecreëerd, diende Israël de ene levende, waarachtige en onzienlijke God; hun God: ‘de HEERE is onze God’.
Het 'Sjema Jisrael', zoals deze belijdenis wordt genoemd, is zelfs bij het binnentreden van de gaskamers in de vernietigingskampen niet van Joodse lippen geweken en moet onder de meest gruwelijke omstandigheden voor hen een bijzondere troost betekend hebben.
Levi, de derde zoon, betekent ‘hechten’ of ‘verbinden’. Lea’s verklaring luidt immers: ‘ditmaal, zal mijn man zich aan mij hechten… Daarom gaf men hem de naam Levi’ (Genesis 29:34). De naam Levi spreekt van het grote doel van Gods verlossingsplan: gemeenschap. In en door Zijn Zoon wil God Zich met Zijn volk verbinden met als doel dat zij Zijn Naam zullen loven. En dat brengt ons bij de vierde zoon van Lea: Juda, over wie zij zegt: ‘Ditmaal zal ik de HEERE loven. Daarom gaf zij hem de naam Juda’ (Genesis 29:35). Juda betekent 'lofprijzing'.
Een prachtige les ook voor ons: ware lofprijzing is niet het gevolg van opzwepende muziek en een fijne sfeer, maar van het zien op de Zoon (Ruben), het luisteren naar Zijn stem (Simeon) en het gemeenschap met Hem hebben (Levi). Zo schrijft Paulus dan ook aan de Korintiërs: ‘God is getrouw, door Wie u geroepen bent tot de gemeenschap van Zijn Zoon Jezus Christus, onze Heere’ (1 Korintiërs 1:9).

De heersersstaf
De heersersstaf lijkt in Exodus 1 t/m 6 in handen van de Farao. Maar Jakob had over Juda geprofeteerd: ‘De scepter zal van Juda niet wijken en evenmin de heersersstaf van tussen zijn voeten, totdat Silo (aanduiding voor de Messias) komt, en Hem zullen de volken gehoorzamen’ (Genesis 49:10).
Eens zal namelijk de grote Nakomeling van Juda, de Heere Jezus Christus – evenals eertijds Jozef – Zich in volle glorie aan Zijn broeders bekendmaken en door hen als de beloofde Messias worden erkend.
Na de geboorte van Juda lezen we: ‘Toen hield zij (Lea) op met baren’ (Genesis 29:35). We mogen hieruit opmaken dat we in de betekenis van deze vier, door Lea bewust gekozen namen, opnieuw de grote lijn van Gods verlossingsplan met Zijn volk kunnen ontdekken. Uiteindelijk komen we echter uit bij de Naam, waarin God Zich exclusief in het boek Exodus aan Mozes openbaart. Maar daarover de volgende keer meer.

Ton Stier