Schatgraven in de Bijbel

Gert van de Weerd • 82 - 2006/07 • Uitgave: 13
De Profeet Ezechiël

Deel 7: Het Dal der Dorre Doodsbeenderen




Ezechiël 37 opent met de beschrijving van de status van Gods volk, na de verwoesting van Jeruzalem. Het spreekt van een dorre vallei (deze wereld), die vol beenderen ligt (vers 1). Die stellen het volk Israël voor, dat over de gehele aarde verstrooid is (vers 11). De profeet loopt er tussendoor (vers 2) en ziet dat ze zeer dor (oud) zijn. Dat betekent: Israël is al vele eeuwen verstrooid. Dan profeteert hij tot de beenderen (vers 5-6): “Zo spreekt de Soeverein Jahweh tot deze beenderen: Zie toch! Ik zal adem in u doen binnengaan en u zult tot leven komen. Ik zal pezen aan u bevestigen en vlees op u doen komen. Ik zal u overdekken met huid en adem in u brengen en u zult tot leven komen.”

Er ontstaat een aardbeving: Toen ontstond er een gedruis en de beenderen voegden zich tezamen (vers 7). De verweerde botten sluiten zich aaneen en o wonder, dan vormt zich een herkenbaar geraamte. Dan (vers 8): Er verschenen pezen op en vlees en er trok huid overheen; maar er was geen adem in. Het skelet wordt bekleed met een lichaam (het land). Dat ziet op de periode tot 1948, waarin honderdduizenden joden naar Kanaän trokken en het dorre land aan de woestijn ontworstelden. Maar er was nog geen leven in het lichaam. Dan beveelt God: Kom, o adem (ruach), vanuit de vier windstreken en blaas nu in deze doden, opdat zij tot leven komen (vers 9). De adem Gods wordt opgeroepen. Het is alsof de bron van leven, waaruit heel de aarde put, dan exclusief aan Gods volk toevalt om het grote wonder van de opstanding van de staat Israël te bewerkstelligen. En tegen alle logische voorspellingen in stemde de Verenigde Naties in 1948 vóór de oprichting van de staat Israël. En tegen alle logica in overleefde het zwakke Israël de oorlog die toen uitbrak; want de ruach Gods blies op hen!



Twee- én Tienstammenrijk

De profetie over de terugkeer geldt alle stammen van Israël, dus twee- én tienstammenrijk. Vandaar de zin: wij zijn van elkaar gescheiden (vers 11b). Dat duidt op beide volken, wat bevestigd wordt in vers 11a, dat met nadruk spreekt over het gehele huis van Israël: alle twaalf stammen. Maar, hoewel Gods adem de staat Israël al tot leven heeft gewekt, is het volk nog niet tot bekering gekomen. Daarover spreekt vers 14: Ik zal mijn Geest in u geven en u zult leven en Ik zal u doen wonen in uw land. De Geest van God, dat is de Geest der genade en der smeekbeden (Zacharia 12:10).

In hoofdstuk 37:16-20 vinden we nog een tweede aanwijzing voor het herstel van Israël én Juda. Het tienstammenrijk heet daar Efraïm (de grootste stam) en het tweestammenrijk Juda (vers 16). De profeet neemt twee schrijfplankjes. Daar werd bijenwas op gesmeerd, waar je in kon schrijven. Op de ene schrijft hij: Voor Juda (de twee stammen) en op de andere: De stammen van Israël (de tien stammen). Dan, in vers 17, drukt hij de plankjes met de waskant tegen elkaar. De tekst versmelt en wordt onleesbaar; er is geen onderscheid meer. Twee planken zijn één plank geworden; één volk. De samenvoeging van Israël en Juda is dus definitief, vers 22b: Nooit zal het geschieden dat zij nogmaals tot twee volken zullen zijn en nooit weer zullen zij verdeeld worden in twee koninkrijken. Nooit weer.



Enkelvoudig Koning

In vers 22-24 spreekt Ezechiël over de toekomstige koning van Israël; in het Messiaanse Rijk. Hij heeft het over een enkelvoudig koning (vers 22) en een eenhoofdig herder (vers 24). Daarmee bedoelt hij, dat deze hoge koning twee ambten in één persoon zal verenigen: die van hogepriester én koning. Ook Zacharia spreekt daarover in vers 12 en 13: Hij zal de tempel des Heren bouwen en tevens met majesteit bekleed worden, want Hij zal bezit nemen van zijn troon en daarop heersen. Ook zal Hij priester zijn op zijn troon en tussen die twee bedieningen zal harmonie bestaan.

Wie is dat, die toekomstige koning. Vers 24 noemt hem: Mijn dienaar David; dat is Jezus Christus.



Een Nieuwe Tempel

Onder het koningschap van Jezus Christus zal Israël veilig wonen, vers 25b: En zij zullen wonen in het land dat Ik aan mijn knecht gegeven heb, aan Jakob, waarin uw vaders gewoond hebben. Ja, zij zullen daarin wonen: Zij en hun kinderen en hun kindskinderen, voor altijd. En David, mijn knecht, zal voor altijd hun vorst wezen. Voor altijd, dat is klare taal. Dan zal een nieuw verbond het oude vervangen, vers 26ab: Ik zal met hen een vredesverbond sluiten. Het zal een eeuwigdurend verbond met hen zijn. Ik zal hen doen vestigen en Ik zal hun getal doen toenemen. Dan zal ook de tempel herbouwd worden, vers 26c: Ook zal Ik mijn heiligdom te midden van hen stellen, voor altijd. Wel, de tempels uit de historie zijn verwoest. Echter, dat geldt niet voor deze. Aangezien er nu geen tempel meer is, zal deze dus nog gebouwd moeten worden. En deze tempel zal wel blijven staan, voor altijd.

Hoofdstuk 37 kent een magistraal slot, vers 27-28: En het zal geschieden dat mijn woonplaats bij hen zal zijn. Dan zal Ik hen tot een God zijn en zij, zij zullen mij tot een volk zijn. Dan zullen de volken weten, dat Ik, Jahweh, Israël heilig maak, wanneer mijn heiligdom te midden van hen is, voor altijd.



Een unieke gebeurtenis

De terugkeer van Israël is een gebeurtenis zonder precedent. Emigreert een Nederlander naar Canada, dan wordt hij opgenomen in de bevolking. Zo vergaat het elke nationaliteit in de vreemde. Na enige generaties vervaagt de kennis over de afstamming en na 300/400 jaar is die verdwenen. Echter, dat geldt niet voor de joden. Zelfs na 2000 jaar verstrooiing hebben zij hun identiteit behouden. En na zoveel eeuwen worden de profetieën in onze tijd vervuld en komen zij terug naar het land der vaderen. Het Hebreeuws, eens een dode taal, is tot leven gewekt en vandaag staan we aan de vooravond van de herbouw van de tempel. Wij zijn getuige van daden Gods, die hun weerga niet kennen in de wereldgeschiedenis. Niet Washington, Peking, Brussel of Moskou is het centrum van de wereld, maar Jeruzalem. Heel lang geleden zag de Psalmist deze toekomst en zong: Die in de hemel zetelt, lacht; de HERE spot met hen. Dan spreekt Hij tot hen in zijn toorn, en verschrikt hen in zijn gramschap: Ik heb immers mijn Koning (Jezus) gesteld over Sion (Jeruzalem), mijn heilige berg! (Psalm 2:4-6)



Gert A. van de Weerd



Teksten uit Zacharia/Ezechiël zijn direct vertaald uit de grondtekst en kunt u vinden in De Profeet Ezechiël, deel 1/2 en De Profeet Zacharia, van dezelfde schrijver. Te verkrijgen bij Het Zoeklicht en de boekhandel.
Wilt u reageren? Dat kan via email: vdweerd@xs4all.nl, of per brief via Het Zoeklicht.