Samen verder, maar hoe?

Joop Schotanus • 77 - 2001/02 • Uitgave: 22
Zo nu en dan volgen we in ons opinie artikel de kerkelijke gang van zaken in de een of andere denominatie in Nederland. We proberen daarbij de vinger aan de pols te houden van bepaalde ontwikkelingen die ons allen ter harte gaan. Vooral als er weer eens een landelijke vergadering is geweest van een bepaald kerkverband valt er wel weer wat te melden wat de moeite waard is. Door de melding in de pers dat vrouwen volwaardig voorganger kunnen zijn binnen de Unie van Baptisten zal menig Zoeklichtlezer opgeschrikt zijn. In heel wat Baptisten Gemeenten zijn nogal wat mensen terecht gekomen, die juist in hun eigen kerk het land hadden aan dit soort ontwikkelingen.

HOE HET BEGON
Al enige jaren heeft men in een paar gemeenten een vrouwelijke voorganger, maar onder het mom van de plaatselijke zelfstandigheid der gemeente werd dit toegelaten. Als men die gemeenten tenminste binnen de Unie wilde houden kon men eigenlijk ook niet anders. Net als bij de mannelijke beroepbaar-stelling van niet door de Unie erkende opgeleiden glipte dit in de loop der jaren uit de vingers. Dan zoekt men wegen om de bakens te verzetten. In het geval van de vrouwen had men al vele jaren het beleid dat zij toegelaten mochten worden tot de eigen theologie opleiding, oorspronkelijk met het argument dat er genoeg werkzaamheden buiten het voorgangerschap waren om te vervullen. Toen er toch een paar dames als voorganger in een gemeente terecht kwamen, moest er een oplossing gevonden worden voor een bepaalde plaatselijke erkenning. Dus werd er een Bijzondere Algemene Vergadering bijeengeroepen (om de gebruikelijke jaarlijkse AV een beetje te ontlasten) met de bedoeling om de ruimte van erkenning te geven aan die enkele gemeenten. Hierbij ging het om vooral de tegenstanders van de 'vrouw in het ambt' zover te krijgen dat ze die gemeenten, die dat wel wilden, daartoe de vrijheid en de ruimte te geven. Dat is toen min of meer gelukt onder voorwaarde dat het aan te passen reglement voor voorgangers geen landelijke consequenties zou hebben voor de andere gemeenten. De gevolgen van die beslissing gingen verder dan de tegenstanders hadden verwacht, maar het resultaat van de laatste Algemene Vergadering is dat een krappe twee-derde van de afgevaardigden met hun stemming toch de ruimte hebben gegeven die gevraagd is.

EEN ANALYSE
Terugziende op de hele gang van zaken kunnen er wel enkele conclusies getrokken worden. Het voorstel hield wel in dat er een tweedeling zou komen. Een groep die zich wel en een groep die zich niet medeverantwoordelijk stelt voor de nieuwe gang van zaken. Dit leidt tot polarisatie. Het Evangelisch Beraad (een eertijdse evangelische beweging onder de baptisten tegenover de beweging Ruimte ) heeft zich toentertijd op verzoek van de Unie opgeheven om juist de polarisatie tegen te gaan. Maar ondertussen heeft die toenmalige dreigende polarisatie plaats gemaakt voor een groot gebrek aan betrokkenheid bij het Unie-gebeuren. Een onverschilligheid waarover de voorzitter van de Unie zijn beklag deed in zijn openingsrede. Het is duidelijk dat men nu het eindresultaat van de beslissing over de vrouw vooral te danken heeft aan het 'grijze midden' (we willen nu eindelijk eens af zijn van het gezeur). Nu het gepropageerde standpunt aangenomen is zal w.s. de twijfel toenemen over het belang van het lidmaatschap van deze Unie. In ieder geval zal de zozeer verlangde betrokkenheid er bij vele gewone gemeenteleden beslist niet door versterkt zijn. Hier tegenover staan ook andere ontwikkelingen in de Unie-gemeenschap. Er komt steeds meer aandacht voor gemeenteopbouw in de sfeer van Willow Creek e.d. Daarbij komt er ook meer nadruk op speciale bedieningen van vrouwen. Je hoeft geen voorstander van de 'vrouw in het ambt' te zijn om daarmee ingenomen te zijn. Dit betekent dat er best wel mogelijkheden waren geweest om meer in die richting verder te denken om daarmee polarisatie te voorkomen. Dat houdt dan ook in dat de positie van de voorganger minder gewichtig wordt om de gaven in de Gemeente tot hun recht te laten komen. De nieuwe omschrijving van 'de voorganger in het perspectief van Gemeenteopbouw' schept juist meer ruimte voor het inschakelen van vrouwen dan in het verleden. Dit had juist niet moeten leiden tot een hogere status van bepaalde vrouwen, want dit bewerkt juist het tegendeel van wat men in 'het priesterschap van alle gelovigen' wil bewerken. Men wil toch juist dat het in het gemeenteleven niet zozeer om één persoon gaat draaien?

DE ARGUMENTEN ONDER DE LOEP
Er zijn verschillende argumenten gebruikt als voorbereiding op de beslissing tot erkenning van zusters tot voorganger. Niet een bijbelse argumentatie, maar vooral het argument om vrijgestelde zusters meer rechtszekerheid te verschaffen werd onderdeel van de discussie. Waarom moest de deelname aan de centrale pensioenregelingen van de Unie zo medebepalend zijn? Ook het argument om zusters wel op te leiden en ze niet dezelfde mogelijkheden als de broeders bieden voor beroepbaar stelling speelde een belangrijke rol. Maar het besluit om eertijds de opleiding voor zusters open te stellen is tot stand kunnen komen, omdat destijds aan de gemeenten de verzekering is gegeven dat deelname aan de opleiding voor hen niet zou leiden tot het recht op voorgangerschap. Het feit dat de huidige geseculariseerde inzichten over man, vrouw en ambt wel moeten leiden tot het voorganger-schap voor vrouwen, omdat men anders de schijn van discriminatie op zich laadt, wijst op de wereldse beargumentering. Moet men in onze tijd, gedachtig aan het hellend vlak, zich daar juist niet bijzonder voor hoeden? Het gaat toch om een door God gewilde wijze van omgang tussen mannen en vrouwen! Niet in eerste instantie om wat de wereld daarvan denkt? Dit geldt toch ook voor samenwonen, abortus, euthanasie, of hij/hij en zij/zij samen in de pastorie e.d.?

HOE NU VERDER?
Ook in de pers komen we nu reeds reacties tegen van vrees voor het hellend vlak. Het gevaar van het hellende vlak is niet denkbeeldig. Wij hoeven alleen maar te kijken naar wat er bij de Bond van de Vrije Evangelischen op de agenda is gekomen in het kielzog van 'de vrouw in het ambt'. In de wirwar van de huidige situatie kent men onder de baptisten allerlei mogelijkheden: Een raad als bestaande uit:

a. uitsluitend manlijke oudsten (diakenen en diaconessen maken dan geen deel uit van de besturende raad)

b. of uitsluitend broeders (oudsten en diakenen)

c. of manlijke oudsten, diakenen en diaconessen

d. of zowel oudsten van beider kunnen en diakenen en diaconessen (aangevuld met de voorganger, indien aanwezig)

De vraag hierbij is "Hoe bewust heeft men gekozen voor een bepaalde samenstelling van de Raad en welke plaats en positie heeft daarin de aanwezige voorganger/vrijgestelde?" Verdere vragen die men zich kan stellen bij de hele gang van zaken: Was het niet dringend noodzakelijk geweest om allereerst een serieuze studie te hebben gemaakt over de hierop betrekking hebbende bijbelse gegevens? Komen de beschreven ontwikkelingen eerder uit de koker van moderne tendensen dan uit de bron van serieuze Bijbelstudie? We zijn benieuwd (of moet ik zeggen: bezorgd) in welke richting de tegenstemmende gemeenten hiermee nu denken verder te moeten gaan. In ieder geval kan men het artikel dat in de statuten en richtlijnen verwijst naar het destijds geldende reglement van voorgangers als vervallen beschouwen, zolang de gemeente nog niet heeft ingestemd met de verandering in het nieuwe reglement. Men zal aan deze ingrijpende verandering toch niet stilzwijgend voorbij willen gaan?

Joop Schotanus