Rome en Babylon
De Roomse kerk was in haar beginperiode een christelijke stroming waarin volop het christelijke vuur brandde. Dat ging gepaard met grote geloofsijver. Maar ook vervolging en tegenwerking van buitenstaanders waren aan de orde van de dag. Desondanks breidde het katholieke christendom zich gestadig uit. "Katholiek" had oorspronkelijk dan ook de betekenis van "algemeen christelijk". Iedereen heeft ooit wel eens iets gehoord van de christelijke martelaren die heldhaftig stierven in arena's of op het schavot. Hun heldenmoed mag best wel weer eens genoemd worden. Zij waren trouwe volgelingen van Jezus Christus, hun Heer. Sommige Romeinse keizers waren ongelooflijk wreed voor de christenen. Zij die weigerden hun geloof op te geven stierven standvastig, zonder vloek of verwijt naar keizer en beul. Hun enige vergrijp was dat zij weigerden te zondigen; zij wilden God niet grieven maar kozen liever voor de dood dan een compromis te maken met welke zonde dan ook.
Als Romeinse onderdanen waren de christenen volgens de wetten, uitgevaardigd door de keizers Diocletianus en Maximinus, verplicht voor het welzijn van de keizer aan alle goden te offeren. En aan dit gebod konden zij onmogelijk voldoen. Neerbuigen voor andere goden? Dat nooit! De prijs was hoog: het kostte velen het leven. Het bloed van de Romeinse martelaren werd het zaad van een toekomstige kerk die we later zouden kennen als Rooms-Katholieke kerk.
Omstreeks het jaar 313 hielden de christenvervolgingen op. De grote vervolging onder keizer Diocletianus was nog maar net achter de rug of de nieuwe keizer, de geniale Constantijn de Grote, maakte handig gebruik van het opkomende christendom. Ongeveer 10% van de toenmalige bevolking behoorde actief tot de christelijke gemeenten, maar men mag rustig aannemen dat een veel groter percentage van de bevolking met de christenen sympathiseerde. De christenen hadden inmiddels alle lagen van de bevolking weten te bereiken. Er werden zelfs christenen aangetroffen onder de keizerlijke families. Ook Constantijn bleek niet ongevoelig voor de christelijke leer, die hij zelfs in zijn rijk introduceerde en naderhand verhief tot staatsgodsdienst. Constantijn deed een meesterlijke zet die zijn door moeilijkheden verscheurde rijk vergaand zou gaan beïnvloeden. Hij riep de voornaamste christelijke stromingen op om eensgezind te zijn, en de meeste grote stromingen kwamen samen in wat we later het beroemde 'Concilie van Nicea' zouden gaan noemen. Het Katholieke christendom zou de grondslag gaan vormen van het politieke en religieuze handelen in het West Romeinse rijk.
Een geaccepteerde kerk die door de Romeinse staat werd gestimuleerd zou uitgroeien tot een andere kerk dan de oorspronkelijke. De vervolgingen hielden op maar wereldse eer en materiële voorspoed kwamen ervoor in de plaats. Daar waar macht, pracht en praal zich gaan manifesteren gaat het al snel bergafwaarts. Nu werd de kerk ineens interessant voor carrièremakers die enerzijds het wel zagen zitten om macht, invloed en aanzien te bezitten. Anderzijds zouden carrièremakers het in theologisch opzicht niet zo nauw genomen hebben. De gevolgen waren er dan ook naar: onopgemerkt slopen, samen met macht en rijkdom, de oude heidense goden de christelijke kerk binnen. Tijdens het derde concilie in Efeze verklaarde men plechtig dat de maagd Maria de titel Theokotos (baarster van God) zou krijgen. Voor Efeze zelf veranderde maar weinig. Het was al eeuwenlang de stad van Diana, de maagdelijke godin van de jacht. Men verruilde, zoals men gewend was in het heidendom, de ene god of godin in voor een ander. In Egypte was het nog gemakkelijker. Daar ver` ruilde men de godin Isis met haar goddelijke kind Horus aan de borst, voor Maria en het kindje Jezus. In Rome was men ook vindingrijk. Romulus en Remus veranderden in Petrus en Paulus. Op 25 december, de dag waarop we nu de geboorte van de Here Jezus vieren, vierde men toen het festival voor Sol Invictus. Dat deed men op een voor ons herkenbare manier: er werden groene takjes afgesneden waarin kaarslichtjes werden gehangen. Uit naam van de godheid werden er op die dag ook cadeautjes gegeven.
De dag die aan de god Sol was gewijd werd veranderd in de christelijke versie van de sabbat die we nu kennen als zondag. De latere pausen vervulden een dubbelrol, zonder het zelf te beseffen. Zij vervulden de christelijke versie van Pontifex Maximus, de hogepriester van de heidense mysteriën. Naarmate de kerk zich verbond met afgodendienaars werd zij letterlijk van haar heiligheid beroofd. Deze groeiende afvalligheid van de Rooms-Katholieke kerk kan men historisch en statistisch vaststellen. Gerekend vanaf Petrus tot het jaar 530 n. Chr. werden alle 54 pausen heilig verklaard (de tegenpausen niet meegerekend). Vanaf het jaar 530 tot het jaar 1003 werden slechts 21 van de daaropvolgende 86 pausen heilig verklaard. Daarna ging het nog meer bergafwaarts. Van de daaropvolgende 212 pausen werden slechts 4 pausen heilig en 8 zalig verklaard! De paus en de grootste christelijke kerk waren een andere richting ingeslagen dan die van Hem die ooit zei: "Jullie weten wat zij doen die de volkeren besturen: over ze heersen, en je weet wat de grote heren doen: macht over ze uitoefenen. Zo moet het bij jullie niet gaan. Nee, als iemand van jullie de grootste wil zijn, moet hij jullie dienen en als iemand van jullie de eerste plaats wil innemen, moet hij voor jullie het slavenwerk doen. Neem een voorbeeld aan de Mensenzoon: Hij is niet gekomen om zich te laten bedienen, maar om zelf te dienen en zijn leven te geven in ruil voor het leven van veel anderen (Matteus 20:25-28).
Hans Visser
Als Romeinse onderdanen waren de christenen volgens de wetten, uitgevaardigd door de keizers Diocletianus en Maximinus, verplicht voor het welzijn van de keizer aan alle goden te offeren. En aan dit gebod konden zij onmogelijk voldoen. Neerbuigen voor andere goden? Dat nooit! De prijs was hoog: het kostte velen het leven. Het bloed van de Romeinse martelaren werd het zaad van een toekomstige kerk die we later zouden kennen als Rooms-Katholieke kerk.
Omstreeks het jaar 313 hielden de christenvervolgingen op. De grote vervolging onder keizer Diocletianus was nog maar net achter de rug of de nieuwe keizer, de geniale Constantijn de Grote, maakte handig gebruik van het opkomende christendom. Ongeveer 10% van de toenmalige bevolking behoorde actief tot de christelijke gemeenten, maar men mag rustig aannemen dat een veel groter percentage van de bevolking met de christenen sympathiseerde. De christenen hadden inmiddels alle lagen van de bevolking weten te bereiken. Er werden zelfs christenen aangetroffen onder de keizerlijke families. Ook Constantijn bleek niet ongevoelig voor de christelijke leer, die hij zelfs in zijn rijk introduceerde en naderhand verhief tot staatsgodsdienst. Constantijn deed een meesterlijke zet die zijn door moeilijkheden verscheurde rijk vergaand zou gaan beïnvloeden. Hij riep de voornaamste christelijke stromingen op om eensgezind te zijn, en de meeste grote stromingen kwamen samen in wat we later het beroemde 'Concilie van Nicea' zouden gaan noemen. Het Katholieke christendom zou de grondslag gaan vormen van het politieke en religieuze handelen in het West Romeinse rijk.
Een geaccepteerde kerk die door de Romeinse staat werd gestimuleerd zou uitgroeien tot een andere kerk dan de oorspronkelijke. De vervolgingen hielden op maar wereldse eer en materiële voorspoed kwamen ervoor in de plaats. Daar waar macht, pracht en praal zich gaan manifesteren gaat het al snel bergafwaarts. Nu werd de kerk ineens interessant voor carrièremakers die enerzijds het wel zagen zitten om macht, invloed en aanzien te bezitten. Anderzijds zouden carrièremakers het in theologisch opzicht niet zo nauw genomen hebben. De gevolgen waren er dan ook naar: onopgemerkt slopen, samen met macht en rijkdom, de oude heidense goden de christelijke kerk binnen. Tijdens het derde concilie in Efeze verklaarde men plechtig dat de maagd Maria de titel Theokotos (baarster van God) zou krijgen. Voor Efeze zelf veranderde maar weinig. Het was al eeuwenlang de stad van Diana, de maagdelijke godin van de jacht. Men verruilde, zoals men gewend was in het heidendom, de ene god of godin in voor een ander. In Egypte was het nog gemakkelijker. Daar ver` ruilde men de godin Isis met haar goddelijke kind Horus aan de borst, voor Maria en het kindje Jezus. In Rome was men ook vindingrijk. Romulus en Remus veranderden in Petrus en Paulus. Op 25 december, de dag waarop we nu de geboorte van de Here Jezus vieren, vierde men toen het festival voor Sol Invictus. Dat deed men op een voor ons herkenbare manier: er werden groene takjes afgesneden waarin kaarslichtjes werden gehangen. Uit naam van de godheid werden er op die dag ook cadeautjes gegeven.
De dag die aan de god Sol was gewijd werd veranderd in de christelijke versie van de sabbat die we nu kennen als zondag. De latere pausen vervulden een dubbelrol, zonder het zelf te beseffen. Zij vervulden de christelijke versie van Pontifex Maximus, de hogepriester van de heidense mysteriën. Naarmate de kerk zich verbond met afgodendienaars werd zij letterlijk van haar heiligheid beroofd. Deze groeiende afvalligheid van de Rooms-Katholieke kerk kan men historisch en statistisch vaststellen. Gerekend vanaf Petrus tot het jaar 530 n. Chr. werden alle 54 pausen heilig verklaard (de tegenpausen niet meegerekend). Vanaf het jaar 530 tot het jaar 1003 werden slechts 21 van de daaropvolgende 86 pausen heilig verklaard. Daarna ging het nog meer bergafwaarts. Van de daaropvolgende 212 pausen werden slechts 4 pausen heilig en 8 zalig verklaard! De paus en de grootste christelijke kerk waren een andere richting ingeslagen dan die van Hem die ooit zei: "Jullie weten wat zij doen die de volkeren besturen: over ze heersen, en je weet wat de grote heren doen: macht over ze uitoefenen. Zo moet het bij jullie niet gaan. Nee, als iemand van jullie de grootste wil zijn, moet hij jullie dienen en als iemand van jullie de eerste plaats wil innemen, moet hij voor jullie het slavenwerk doen. Neem een voorbeeld aan de Mensenzoon: Hij is niet gekomen om zich te laten bedienen, maar om zelf te dienen en zijn leven te geven in ruil voor het leven van veel anderen (Matteus 20:25-28).
Hans Visser