Reservetijd

Jacqueline Looman • 94 - 2018 • Uitgave: 5
In Romeinen 11 worden wij opgeroepen om het volk van Israël tot jaloersheid te wekken. Kijkend naar de afgelopen eeuwen moeten wij concluderen dat deze opdracht nauwelijks gelukt is. In onderstaand persoonlijk verhaal een bemoediging om het evangelie te blijven delen, ook met het Joodse volk.

Dom, dom, dom! Daar sta je dan in Boedapest, 39 graden in de schaduw, op sjabbat voor een voor publiek gesloten synagoge.
Voordat we naar Hongarije vertrokken toch nog maar even naar het kantoor van Israël en de Bijbel om een Hebreeuws-Hongaarse Oud en Nieuw Testament op te halen. Want beter ermee dan erom verlegen.
Natuurlijk stond tijdens onze vakantie ook een bezoek aan de Grote Synagoge in Boedapest op het programma. Om een lang verhaal kort te maken: we waren zo in de vakantiesfeer dat we compleet waren vergeten dat het zaterdag was. Zo stonden we dus op sjabbat voor een voor publiek gesloten synagoge.

De Joodse lobby?
Maar goed, gedane zaken nemen geen keer. Op onze terugreis besloten we om te overnachten op een stadscamping in Oostenrijk. Dat hadden we nog nooit gedaan, omdat we daar eigenlijk niet zo van houden. We zochten een plekje in de avondzon. Daar stond nog een tentje.
“Zo, wat leuk. Eindelijk weer Nederlandse buren. Trouwens, ik ben Gijs.” Hij had ons al een poosje geobserveerd en vooral onze (autistische) zoon. Gijs had geprobeerd met hem te praten, maar zoonlief was hem straal voorbijgelopen. Communicatie is nu eenmaal niet zijn ding. Dat gold niet voor Gijs. Al heel snel vertelde hij over zijn overleden vrouw en zijn slechte gezondheid. Hij leefde ‘in reservetijd’, want hij had kanker gehad en het was sowieso bijzonder dat hij nog leefde.
Gijs verbleef zelfs enige tijd in een hospice, maar besloot uiteindelijk om daar maar weg te gaan. Nu trok hij rond met zijn tentje, waar hij overigens niet in sliep omdat het vol stond met medische hulpmiddelen. Overnachten deed hij in zijn auto.
Vol trots vertelde hij ook over zijn twee kinderen, die via de “Joodse lobby een baan hadden in Amerika”.
De Joodse lobby? De raderen draaiden! Was Gijs dan Joods? Maar hoe dan? Zijn naam klonk allesbehalve Joods. En, o wat jammer, we hadden geen Nederlandse Bijbel, alleen een Hebreeuws-Hongaarse.

De Joodse Messias
De volgende dag namen we afscheid en manlief vroeg of we voor hem mochten bidden. O ja, dat zou hij fijn vinden, want hij had vroeger veel over het geloof geleerd. Zowel van de pastoor als van de rabbijn! Zijn vader was katholiek en zijn moeder Joods en hij was als kind onderwezen vanuit beide religies. En daardoor kende hij de Hebreeuwse taal ook goed.
Mijn hart maakte een sprongetje, want dan konden we hem toch een Bijbel geven.
Met knikkende knieën liep ik naar hem toe, met voor me een Hebreeuws-Hongaarse Tenach en in mijn andere hand een Nieuw Testament. Eerst maar eens kijken hoe hij reageert. “Gijs, nu we weten dat je Hebreeuws kunt lezen, willen we heel graag deze Bijbel aan jou geven. En we bidden dat je hierin de Joodse Messias zult vinden.”
Hij schoot vol en zei: “Die Tenach wil ik niet, maar dat andere Boek, dat Nieuwe Testament, wil ik wel. O, en geef de Tenach ook maar, want ik ben onderweg naar mijn Joodse vriend in Boedapest. Dan geef ik die Bijbel aan hem.”
We waren overdonderd. Wat was dit fantastisch: de Heere had ervoor gezorgd dat Zijn Woord alsnog kon worden gegeven.

Hoe het nu met Gijs is? Geen idee, want ik krijg geen reactie op mijn mailtjes. Wie weet, is Gijs’ reservetijd inmiddels overgegaan in eeuwigheid. En wie weet, ontmoet ik hem ooit weer ‘in het huis van de Vader’.

Jacqueline Looman
Dit artikel is eerder verschenen in IB-Magazine