Ratson: Gods wil en welbehagen

Gieneke van Veen-Vrolijk • 89 - 2013 • Uitgave: 8
Kortgeleden stonden we stil bij het Hebreeuwse werkwoord ‘ratsah’, waarvan de grondbetekenis ‘iets graag willen’ is, en we zagen dat hier ook de volgende betekenissen uit voortkomen: behagen scheppen in, welgevallen vinden in, welgevallig zijn, vergenoegd zijn met iets, iets goed of aangenaam vinden; al deze betekenisaspecten leiden weer tot de specifieke betekenis van: verlangen, begeren, beminnen.1
Van dit werkwoord ‘ratsah’ is het het zelfstandig naamwoord ‘ratson’ afgeleid, dat wat betreft betekenis(sen) grotendeels overeenkomst met het betekenisspectrum van voornoemd basiswerkwoord. Dat betekent dat ‘ratson’ enerzijds de betekenissen van ‘behagen hebben in’ kan hebben, maar anderzijds ook meer specifiek het betekenisaspect van ‘willen’ heeft. Het begrip ‘ratson’ kan zo vertaald worden met: genoegen, gunst, welbehagen, maar ook met: wil, wens, begeerte, verlangen.

‘Ratson’ in de Psalmen
Evenals het werkwoord ‘ratsah’/willen komt ook het woord ‘ratson’/wil veelvuldig voor in de Psalmen. Veelzeggend is het dat hierbij altijd de Here God het onderwerp is. Het gaat om datgene dat naar Zijn wil en verlangen is en aangenaam is in Zijn ogen. Het gebruik van ‘ratson’ komt op zeer uiteenlopende wijze voor in de verschillende Psalmen.

Zo bidt de psalmist van Psalm 19 in het slotdeel van zijn indrukwekkende loflied op Gods getuigenis in de schepping en in de Thora, dat wat zijn mond spreekt en zijn hart overdenkt “tot ‘ratson’/behagen” mag zijn voor Gods aangezicht (vers 15). Het woord ‘ratson’ houdt hier eveneens de betekenis ‘aanvaarding’ in.2 Dit betekent dat de psalmist smeekt dat zijn spreken en denken naar Gods wil zal zijn, aanvaardbaar voor Hem. Wanneer we eerbiedig stilstaan bij Gods openbaring in de grootheid van het heelal (vers 2-7) en stil luisteren naar de woorden van Zijn Thora - dat is Zijn onderwijzing - (vers 8-11), dan bewerkt Gods Geest in ons een persoonlijke reactie als antwoord, dat begint met de vraag naar verborgen zonden (vers 13) en hoogmoed die over wie de Here dient wil heersen (vers 14). Dit persoonlijke antwoord mondt dan uit in de bede: “Laten de woorden van mijn mond en de overdenking van mijn hart tot ‘ratson’/behagen zijn voor uw aangezicht, Here, mijn Rots en mijn Verlosser!” (vers 15).
In Psalm 5 horen we een ‘ochtendlied’ van David, dat tevens als een persoonlijk klaaglied kan worden geduid. De psalmist smeekt God om aandacht voor zijn benarde situatie (vers 1-2) en om verhoring van zijn gebed (vers 3-4). Hij weet dat God de zonde niet kan dulden (vers 5-7), maar dat hij als zondaar alleen door Zijn grote genade tot Hem mag naderen, hoewel omringd door goddelozen die God ongehoorzaam zijn (vers 8-11). In die situatie weet en belijdt David dat wie bij de Here schuilen veilig en gezegend zijn: “Laat verblijd zijn allen die bij U schuilen… U zegent de rechtvaardige, Here, u omringt hem met ‘ratson’/gunst als met een schild” (vers 12-13). Wie gerechtvaardigd is door het geloof in Jezus’ bloed (Romeinen 3:24-25; 5:9), mag zich verheugen in Gods beschermende goedgunstigheid en welbehagen.
Wanneer David in nood verkeert, bidt hij met een klacht “Maar mijn gebed is tot U, Here, er is een tijd van ‘ratson’/welbehagen …” (Psalm 69:14). Ook in Etans klaaglied en gebed, waarin de Here ook als de Almachtige wordt bezongen, spreekt de psalmist over de vreugde van wie de Here kennen: “Want U bent de heerlijkheid van hun sterkte en door uw ‘ratson’ gunst verhoogt U onze hoorn” (Psalm 89:18). Onze ‘hoorn’ als beeld van moed, kracht en sterkte vindt slechts in de kracht van de Here verhoging.
In Psalm 145 horen we in een loflied op Gods almacht en goedheid David zingen dat het de Here is die in Zijn goedheid Zijn hand opent en zegent: “U…verzadigt al wat leeft, naar uw ‘ratson’/welbehagen” (vers 16).

Een welgevallig offer
‘Ratson’ kan in algemene zin duiden op ‘dat wat aangenaam is’. In bepaalde gevallen kan ‘ratson’ ook duiden op dat wat aanvaardbaar is, waarbij veelal de Here God het onderwerp is; het gaat dan om zaken die Hij aanvaardbaar acht. Zo moesten de offers die aan de Here God werden gebracht tot ‘ratson’/welgevallen voor Zijn aangezicht zijn (Leviticus 1:3). Daarom moest ook een dank- en lofoffer voor God aanvaardbaar zijn, tot ‘ratson’/gunst van u (Leviticus 22:29). God gaf Zijn Zoon voor ons… Hij vraagt nu van ons een Hem welgevallig offer (Romeinen 12:1).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Zie Het Zoeklicht nr. 6, 16 maart 2013, p.13
2 Het gaat hier om de combinatie van het voorzetsel ‘le’ (tot) en het woord ‘ratson: tot behagen/voor aanvaarding.