Ratsah

Gieneke van Veen-Vrolijk • 89 - 2013 • Uitgave: 6
“De HERE heeft welgevallen aan wie Hem vrezen…” (Psalm 147:11).

Zoals de lezer van deze rubriek bekend is, komen in de Hebreeuwse Bijbel regelmatig begrippen voor die een rijke schakering aan betekenissen hebben, maar die altijd wel te herleiden zijn tot één bepaalde grondbetekenis. Dat geldt ook voor het werkwoord ‘ratsah’, dat ditmaal onze aandacht vraagt. Dit werkwoord heeft als grondbetekenis: ‘iets graag willen’ en kan hiervan uitgaande ook vertaald worden met: behagen scheppen in, welgevallen vinden in, welgevallig zijn, vergenoegd zijn met iets, iets goed of aangenaam vinden. Hiervan afgeleid zijn de betekenissen: verlangen, begeren, beminnen. Al deze vertaalmogelijkheden doen zich voor in de Hebreeuwse tekst van het Oude Testament.
Het begrip ‘ratsah’/behagen wordt zowel met betrekking tot de mens als met betrekking tot God gebruikt. Opvallend en veelzeggend is het dat dit begrip ‘ratsah’/graag willen regelmatig voorkomt met de Here God als onderwerp ten opzichte van de mens. Dat houdt dan in dat Hij, de eeuwige God, graag iets ziet bij of ontvangt van de mens. Dit geldt met name de mens die in verbondsrelatie met Hem leeft. Zo is het begrip ‘ratsah’ een uitdrukking van die basisrelatie die er is tussen de Here God en de mens.

Ratsah in de Psalmen
In het Psalmenboek komen we ‘ratsah’ relatief vaak tegen, waarbij vooral centraal staat wat de Here God behaagt, verlangt en wat Hij in en van de Zijnen graag wil zien. Het gaat er om wat Hem welgevallig is.
Gods ‘ratsah’/begeren gaat niet uit naar mensen die op hun eigen kracht vertrouwen, maar: “De Here ‘ratsah’/heeft welgevallen aan wie Hem vrezen en op zijn goedertierenheid hopen” (Psalm 147:10b-11). Het gaat hier om bouwen op de Here God en liefdevol ontzag voor Hem, waardoor men ook onvoorwaardelijk op Zijn liefdebetoon mag rekenen. De mens die zo in afhankelijkheid van de Here leeft, is rijk gezegend! Want men mag weten: “De HERE ‘ratsah’/schept welbehagen in zijn volk en Hij tooit de nederigen met heil” (Psalm 149:4).
De psalmist bidt dat de Here de ‘vrijwillige gaven van zijn mond’ als oprechte lofoffers voor Hem wil ‘ratsah/’aanvaarden (Psalm 119:108). Ook David brengt de Here offers van dank en lof, wanneer hij in Psalm 40 Gods grote daden van uitredding en heil beschreven heeft (vers 2-11). Maar hij is in nog nood en bidt: “ ‘Ratsah’/Wees welwillend Here, om mij uit te redden…” (vers 14), wetend dat God hem genadig zal gedenken (vers 18).
‘Ratsah’/welgevallen hebben kan ook inhouden dat God Zijn volk welgezind is, zoals dat klinkt in de woorden van de psalmist die terugkijkt naar de terugkeer uit de Babylonische ballingschap, waarbij hij inziet dat het herstel aanving toen de Here weer behagen schiep in Zijn volk en land: “Here, U ‘ratsah’/had welgevallen aan uw land…” (Psalm 85:2). Uit het vervolg (vers 3) blijkt dat Gods welgevallen allereerst vergeving van zonde inhoudt.

Ratsah en de dienst van de HERE
De Here heeft welbehagen in mensen die Hem dienen. Zo wist David dat God hem uitgekozen had onder al zijn broers, omdat Hij in hem ‘ratsah’ welgevallen had om hem tot koning over Israël te maken (1 Kronieken 28:4). Maar een kind Gods kan ook tegen Zijn wil in handelen en doen wat Hem niet behaagt, zoals dat het geval was met Davids niet door God gewilde volkstelling (2 Samuël 24). Nadat David bij monde van de profeet Gad hierover bestraft is (vers 11-14) komt hij tot inkeer en belijdt: “Ik heb gezondigd…” (vers 17). Wanneer hij dan op de dorsvloer van Arauna een altaar wil bouwen om de Here te offeren als teken van berouw en toewijding, bidt deze Jebusiet voor hem: “Moge de Here, uw God u ‘ratsah’/welgevallig zijn…” (vers 23). De Here heeft dat gebed beantwoord. Aan het einde van zijn koningschap mag David - dankbaar verheugd na alle voorbereidingen voor de tempelbouw - in zijn lofprijzing en dankgebed uitspreken: “Ik weet, mijn God, dat u het hart beproeft en dat U ‘ratsah’/behagen schept in (op)rechte dingen…” (1 Kronieken 29:17). Dit geldt ook voor ons!

Gods hoogste welbehagen
Boven alles stijgt het welgevallen uit dat de Here God heeft in de lijdende Knecht waarover Jesaja profeteerde: “Zie, mijn Knecht… mijn uitverkorene, in Wie mijn ziel ‘ratsah’/een welgevallen heeft…” (Jesaja 42:1). Hij was de Gezalfde op Wie de Here Zijn Geest had gegeven. Hij zou liefdevol en zoekend uitgaan om troost, genezing en heil te brengen… Naar Hem en Zijn onderricht zouden de volken uitzien (vers 2-4). Deze heilrijke profetie werd heerlijk vervuld in de Here Jezus, Die kwam om te zoeken wat verloren was (Matteüs 12:17-21; vgl. Marcus 1:11). “Op Zijn naam zullen de volken hopen!”

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk