Ranan - De Here bejubelen

Gieneke van Veen-Vrolijk • 88 - 2012 • Uitgave: 13
In de Hebreeuwse Bijbel komen werkwoorden voor die vanwege hun betekenis kunnen worden geduid als ‘lofprijzingstermen’. Tot deze woordengroep behoort het werkwoord ‘ranan’ waarvan de grondbetekenis is: uitroepen, luid roepen, toeroepen. Hiervan afgeleid betekent ‘ranan’ ook: (be)jubelen, juichen, toezingen. Vormen van ‘ranan’ komen vooral voor in poëtische delen, met name de Psalmen en Jesaja. ‘Ranan’ met basisbetekenis ‘roepen’ kan uitroepen in nood of smart zijn, maar betreft vooral opgetogen vreugdegeroep. Het werkwoord ‘ranan’/juichen houdt verband met lofprijzing vanwege het feit dat het vooral gaat om het dankbaar uiten van vreugde voor alles wat God is en doet en het intens jubelen tot eer en lof van Hem.
‘Ranan’ in de zin van luid roepen, toeroepen wordt gebruikt met betrekking tot de luide roep van de wijsheid (Spreuken 1:20; 8:3). Maar daarnaast komt deze stam toch ook voor in klachten en met betrekking tot het uiten van intens verdriet. Zo horen we dat in Klaagliederen 2:19, waar de daar voorkomende vorm van ‘ranan’ duidt op bedroefd en angstig roepen of schreeuwen: “sta op, ‘ranan’/weeklaag in de nacht…”; zo komt dat eveneens voor in Sefanja 3:14; Zacharia 2:14; Jesaja 54:1. Ook komt ‘ranan’/uitroepen voor bij het intens roepen om Gods nabijheid: “…mijn hart en mijn vlees roepen tot de levende God” (Psalm 84:3b).
‘Ranan’ kan ook voorkomen in de zin van ontzagvol uitroepen. Dat klonk toen het volk Israël zag hoe het vuur van de Here het brandoffer op het altaar verteerde en men zich juichend in aanbidding ter aarde wierp (Leviticus 9:24). Ootmoedige aanbidding gaat hier gepaard met ‘ranan’/jubelen.

Vreugdevol roepen
In het merendeel van de voorkomende gevallen betreft het gebruik van ‘ranan’ vreugdevol

roepen. Het gaat dan om ‘ranan’/jubelen als vreugdevol roepen, lofprijzend gericht tot God. Zo zegt de profeet: “‘Ranan’/juich en wees vrolijk, dochter van Sion…” (Zacharia 2:14); zie ook Leviticus 9:24; Jesaja 12:6; 24:14; 35:5; Zacharia 3:14; Psalm 35:27. Jesaja roept: “…waakt op en juicht…” (Jesaja 26:19b). Deze vorm van ‘ranan’/jubelen heeft hierbij in het bijzonder ook de betekenis van ‘prijzen met gejubel’: “Maar laat verblijd zijn allen die op U vertrouwen tot in eeuwigheid; laat hen ‘ranan’/jubelen…” (Psalm 5:12b).
Opvallend is het dat juist in Davids boetepsalm deze vorm van ‘ranan’ voorkomt in de zin van ‘jubelend prijzen’: “God van mijn heil, mijn tong zal Uw gerechtigheid ‘ranan’/jubelend/vrolijk prijzen” (Psalm 51:16b). Het gaat om vreugde vanwege Gods vergevende genade, een geestelijke vreugde die men alleen kan genieten, wanneer men - zoals David voor de Here God - schuld en zonde heeft beleden.
Belangrijk is het op te merken, dat in het merendeel van de gevallen de Here God het Voorwerp van de vreugde is: “voor eeuwig zullen zij ‘ranan’/jubelen, omdat U hen overdekt” (Psalm 5:12b). Ook valt het op, dat ‘ranan’/juichen voornamelijk voorkomt met betrekking tot de vreugde die Israël ondervond vanwege Gods leidend, heilbrengend en verlossend handelen. “Komt, laat ons toch jubelen voor de Here, laten wij ‘ranan’/juichen voor de Rots van ons heil” (Psalm 95:1).
Een vorm van ‘ranan’ komt vaak voor in combinatie met vormen van andere werkwoorden die vreugde of loven uitdrukken. “Maar ik zal uw kracht bezingen, en in de ochtend uw genade ‘ranan’/jubelend loven…” (Psalm 59:17). “Ik zal U psalmzingen met de harp, heilige Israëls; mijn lippen zullen ‘ranan’/jubelen, wanneer ik U zeker zal psalmzingen…” (Psalm 72:22b,23).

‘Rinna’
Afgeleid van ‘ranan’ is het woord ‘rinna’, dat betekent: luide (hulp)roep, geroep, vreugdekreet, gejuich, gejubel, vreugdezang. ‘Rinna’ komt voor als hulpgeroep: “Hoor, God, mijn ‘rinna’/hulpgeroep…” (Psalm 61:2). Maar het woord komt overwegend voor als jubel gericht tot God. Zo werd God vreugdevol geëerd als Verlosser: “Hij leidde zijn volk uit met vreugde, met ‘rinna’/gejubel…” (Psalm 106:43). Gejubel kan volgen op zorg “…maar in de ochtend is er ‘rinna’/gejubel” (Psalm 30:6d). Wie met tranen zaait, zal met ‘rinna’/gejuich maaien, belooft de Here ons (Psalm 126:6). Wij mogen te allen tijde de Here grootmaken met ‘rinna’/gejubel (Psalm 118:15). Daarom: “Juicht voor God met een stem van ‘rinna’/vreugdezang” (Psalm 47:2).

Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk