Psalm 8: Een nietig mens in dienst van Gods majesteit

Gieneke van Veen-Vrolijk • 92 - 2016 • Uitgave: 16
Wanneer we de uitbundige woorden van Psalm 8 lezen ontdekken we dat deze psalm van begin tot eind een loflied is, geheel gericht tot de Here God. Het is het eerste loflied in het Psalmenboek, volgend op een reeks gebeden om hulp en uitredding. Nu gaat het over de God tot Wie gebeden wordt. Het centrale thema is Gods heerlijkheid en majesteit.

De psalm spreekt over de verheerlijking van God als Schepper (Genesis 1-2) en in dat opzicht zou het ook een scheppingspsalm kunnen zijn (vergelijk Psalm 19:1-7; 29; 65; 104). Maar het gaat ook over Gods orde: Hij geeft alles een plaats en bestemming. Bovenal gaat het over Zijn majesteitelijke verhevenheid en de waardigheid van de mens in relatie tot Hem.
Mogelijk is deze psalm in de nacht ontstaan. David, de psalmist (vers 1), kijkt naar de hemel, ziet maan en sterren, maar de zon blijft onvermeld.

Omlijsting van lofprijzing (vers 2a,10)
De psalm opent en sluit met éénzelfde uitroep van aanbidding. Deze uitroep vormt het kader waarbinnen het thema van de psalm wordt uitgewerkt en dient tevens als refrein. David gebruikt hier Gods allerheiligste verbondsnaam JHWH, ‘Ik ben’ (Exodus 3:14), HERE, gevolgd door ‘onze Here’.1 Zo erkent en belijdt hij de HERE als Heerser, Gebieder en Eigenaar. David bezingt de naam van de HERE als geweldig, machtig, voornaam, heerlijk op de hele aarde, zichtbaar in de schepping. Hij belijdt zo Gods universele, soevereine, majesteitelijke macht. Een indringende oproep de Here te belijden en te erkennen als onze Heer en Eigenaar!

Majesteit van de Schepper (vers 2b-3)
De psalmist wil de heerlijkheid van de Schepper ‘aan’ de hemel bewonderen… Van het indrukwekkende heelal boven richt David zich op kleine kinderen en zuigelingen beneden. Zelfs het gebrabbel van uiterst kwetsbare kleintjes getuigt van Gods scheppingsmacht en is tot Zijn lof! Dit zegt ook de Here Jezus over de Hosannaroep van kinderen die Hem bejubelen (Matteüs 21:16). Lofprijzing uit kindermond verstomt de tegenstander.

Positie van de mens in de schepping (vers 4-9)
Weer kijkt David naar de hemel en ziet het scheppingswerk van Gods vingers die maan en sterren een vaste plaats gaven. De Schepper telt en kent de sterren bij naam (Psalm 147:4)!
Israël wist dat de hemellichamen behoren tot Gods schepping (Deuteronomium 4:19; 17:13; 2 Koningen 23:5,11), in tegenstelling tot de volken die deze aanbaden. Deze psalm leert de Schepper te prijzen.
De verheven grootsheid van het firmament brengt de psalmist tot besef van eigen nederige kleinheid en nietigheid en hij verzucht: ‘Wat is het mensenkind dat U hem gedenkt…?’

‘Gedenken’ van Godswege houdt in dat Hij actief bezig is ten goede van de mens naar wie Hij met uitredding, hulp en zegen omziet. Dat geldt ook ons nu! Gods reddende omzien naar de mens openbaarde zich bovenal in de komst van Zijn Zoon als Verlosser.
Vervolgens richt David zich op de heerlijke positie van dat nietige mensenkind in de schepping. De Here is de Soeverein van de kosmos wiens majesteit zichtbaar is in de geschapen wereld. Hij schiep de mens naar Zijn beeld en stelde hem als heerser over het geschapene (Genesis 1:26-28). De grootste opdracht en verantwoordelijkheid! De psalm onthult nu dat de Schepper als Koning de mens een ereplaats gaf in Zijn koninkrijk: onder Hem, gekroond met eer.2 Vanuit die positie mag de mens heersen over al Gods scheppingswerken! Hiervan worden met name de dieren genoemd: vogels, vissen, landdieren, waterdieren.

Verwondering en vertrouwen
Psalm 8 leidt tot erkenning van de eindigheid, beperktheid en nietigheid van de mens (Psalm 144:3-4; Job 7:17; 15:14). Deze erkenning komt voort uit het opzien naar de nachtelijke hemel en beschouwing van het oneindige firmament. De nietige mens voelt zich dan niet ‘verloren’ in die grootste kosmos, maar komt tot verwondering, aanbidding, ontzag voor de wonderlijke majesteit van de Schepper. De mens mag komen tot vertrouwensvol belijden van Gods oneindige grootheid en zich aan Hem toevertrouwen...

Gieneke van Veen-Vrolijk

1 In het Hebreeuws: ‘JHWH adonénoe’, HERE, onze Here.
2 Hebreeën 2:7 geeft dit weer als ‘minder dan de engelen’ (zoals de Griekse vertaling van de Psalm).