Psalm 66: Kom, zie en hoor
Psalm 66 bezingt Gods machtige daden ten gunste van Zijn volk. Dat is het hoofdthema en het doel van deze psalm. De psalm is samengesteld van aard, het is zowel een loflied als een danklied.
De focus gaat van gemeenschappelijke lofprijzing van heel Israël, waartoe ook de gehele aarde wordt opgeroepen, naar de dankzegging van één bepaalde persoon, die zijn offerande komt brengen bij het altaar. Hierbij roept hij allen op te luisteren naar zijn getuigenis over wat de Here voor hem deed. De psalm biedt zo een danklied met algemene lofprijzing aan de Here God vanwege zijn ‘ontzagwekkende daden’ en onovertroffen almacht. De psalmist1 treedt hier buiten Israëls grenzen en toont Gods universele heerschappij over alle volkeren. Hij roept alle bewoners van de aarde op ‘onze God te loven’.
In de psalm zijn twee hoofddelen te onderscheiden, elk van verschillende aard, stijl en strekking: een loflied, vers 1-12 en een dankpsalm, vers 13-20. Het loflied is gemeenschappelijk van aard, terwijl de dankpsalm een persoonlijke dankzegging is.
Oproep tot lofprijzing (vers 1b-4)
De psalmist opent zijn loflied met een indringende oproep vreugdevol voor God te juichen2. Deze aansporing is gericht tot de gehele aarde.3 Gods machtige daden zijn niet beperkt tot Israël en maken zichzelf bekend aan alle wereldbewoners die worden uitgenodigd mee te juichen met Gods volk. Dit is niet alleen vreugdegejuich, maar ook overwinningsvreugde, omdat de vijand overwonnen is. Voor Gods kinderen betreft dat de overwinning die de Here Jezus aan het kruis behaalde over satan en zijn machten.
Vervolgens benoemt de psalmist wat behoort tot de basisprincipes van lofprijzing: de glorie van zijn naam bezingen en zijn lofprijzing alle eer geven. Het gaat alleen om zijn heerlijke Naam te psalmzingen en Hem met alle eer te loven! We worden allen persoonlijk opgeroepen de Naam van de Here groot te maken in/met onze gedachten, daden, woorden. We mogen Gods glorie bekendmaken aan heel de aarde, de kosmos. We zijn immers beelddragers van God, Genesis 1:26, geroepen om Zijn gelijkenis uit te dragen in deze wereld en de grootheid van onze Schepper zo bekend te maken. Ieder mag dit doen op de wijze en met de mogelijkheden die de Here zelf aangeeft. Vervolgens belijdt de psalmist dat Gods daden ontzagwekkend zijn en hij ziet dat daardoor zelfs Gods vijanden zich noodgedwongen aan Hem onderwerpen.4 In tegenstelling tot Gods opstandige vijanden zal uiteindelijk de hele wereld met geloof en overgave buigen in aanbidding voor de Here en musiceren en lofprijzen voor Zijn naam;5 vergelijk Handelingen 4:12. De psalmist verwacht dat eens Gods wereldwijde heerschappij zal aanbreken en Hij alom geprezen zal worden.
Lofprijzing en gelofte (vers 5-15)
Met de uitnodiging ‘kom en zie’ roept de psalmist nu op mee te getuigen van Gods ontzagwekkende daden ‘voor de mensenkinderen’ (vers 5-7). Hij heeft Israël verlost en door de Rode Zee en de Jordaan geleid (Exodus 14-15; Jozua 3-4). Zijn verlossingsmacht is onveranderd en geldt ook nu voor ieder die tot Hem komt. Opnieuw klinkt de universele oproep tot lofprijzing vanwege Gods grote daden (vers 8-12).
Opmerkelijk is dat de psalmist de volkeren oproept ‘onze God’ te loven en zijn lof luid te laten horen. Want de HERE is de God die ons in het leven behoudt en onze voet niet laat wankelen. Echter, God heeft Israël ook beproefd en gelouterd als zilver. De psalmist gebruikt pijnlijke beelden om te beschrijven in welke moeite zij kwamen (vers 11-12): in het net, onder drukkende lasten, verdrukt en in extreme gevaren (vuur, water). Dit alles om Zijn volk te doen terugkeren tot Hem. Toch leidde de Here Zijn volk uit de ellende naar rijke overvloed. Naar de overvloed van Gods verbondstrouw en -liefde in de relatie met Hem.
In de eerste persoon enkelvoud richt de psalmist zich vervolgens op persoonlijke wijze tot de Here en spreekt over een gelofte, eerder in nood gedaan (vers 13-15). Met brandoffers zal hij nu in Gods Huis komen en zijn gelofte aan Hem vervullen. Hij zal brandoffers aan de Here brengen, dat zijn offers die spreken van volkomen toewijding en overgave aan Hem. Zo mogen ook wij tot de Here komen en onszelf geven, toegewijd aan Hem.
Een persoonlijk getuigenis (vers 16-20)
De psalmist eindigt met een persoonlijk getuigenis en vertelt over zijn verlossing door God. Allen die de Here vrezen, dat is Hem liefhebbend eren, horen hier de uitnodiging: ‘kom, luister…’ De psalmist leert ons te getuigen van ‘wat Hij aan mijn ziel heeft gedaan’. Kunnen wij vertellen wat de Here aan onze ziel deed? Wie de Here Jezus als Verlosser kent mag getuigen: ik riep in mijn verlorenheid tot Hem en God hoorde mijn gebed.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Het opschrift vermeldt niet wie de psalmist is, maar bevat verder wel dezelfde termen die voorkomen in het opschrift van Psalm 65 en 68.
2 Het hier voorkomende werkwoord komt o.m. ook voor in 1 Samuël 10:24 wanneer het volk de gekozen koning Saul toejuicht.
3 Deze oproep komt zo ook voor in de opening van Psalm 100; alleen de Godsnaam is daarin anders.
4 Het hier voorkomende werkwoord ‘kachash’ betekent niet zo zeer veinzen, maar dat men niet anders kan doen dan zich overgeven.
5 Het gaat in vers 4 meer om een toekomstverwachting dan om een wensuitdrukking.
De focus gaat van gemeenschappelijke lofprijzing van heel Israël, waartoe ook de gehele aarde wordt opgeroepen, naar de dankzegging van één bepaalde persoon, die zijn offerande komt brengen bij het altaar. Hierbij roept hij allen op te luisteren naar zijn getuigenis over wat de Here voor hem deed. De psalm biedt zo een danklied met algemene lofprijzing aan de Here God vanwege zijn ‘ontzagwekkende daden’ en onovertroffen almacht. De psalmist1 treedt hier buiten Israëls grenzen en toont Gods universele heerschappij over alle volkeren. Hij roept alle bewoners van de aarde op ‘onze God te loven’.
In de psalm zijn twee hoofddelen te onderscheiden, elk van verschillende aard, stijl en strekking: een loflied, vers 1-12 en een dankpsalm, vers 13-20. Het loflied is gemeenschappelijk van aard, terwijl de dankpsalm een persoonlijke dankzegging is.
Oproep tot lofprijzing (vers 1b-4)
De psalmist opent zijn loflied met een indringende oproep vreugdevol voor God te juichen2. Deze aansporing is gericht tot de gehele aarde.3 Gods machtige daden zijn niet beperkt tot Israël en maken zichzelf bekend aan alle wereldbewoners die worden uitgenodigd mee te juichen met Gods volk. Dit is niet alleen vreugdegejuich, maar ook overwinningsvreugde, omdat de vijand overwonnen is. Voor Gods kinderen betreft dat de overwinning die de Here Jezus aan het kruis behaalde over satan en zijn machten.
Vervolgens benoemt de psalmist wat behoort tot de basisprincipes van lofprijzing: de glorie van zijn naam bezingen en zijn lofprijzing alle eer geven. Het gaat alleen om zijn heerlijke Naam te psalmzingen en Hem met alle eer te loven! We worden allen persoonlijk opgeroepen de Naam van de Here groot te maken in/met onze gedachten, daden, woorden. We mogen Gods glorie bekendmaken aan heel de aarde, de kosmos. We zijn immers beelddragers van God, Genesis 1:26, geroepen om Zijn gelijkenis uit te dragen in deze wereld en de grootheid van onze Schepper zo bekend te maken. Ieder mag dit doen op de wijze en met de mogelijkheden die de Here zelf aangeeft. Vervolgens belijdt de psalmist dat Gods daden ontzagwekkend zijn en hij ziet dat daardoor zelfs Gods vijanden zich noodgedwongen aan Hem onderwerpen.4 In tegenstelling tot Gods opstandige vijanden zal uiteindelijk de hele wereld met geloof en overgave buigen in aanbidding voor de Here en musiceren en lofprijzen voor Zijn naam;5 vergelijk Handelingen 4:12. De psalmist verwacht dat eens Gods wereldwijde heerschappij zal aanbreken en Hij alom geprezen zal worden.
Lofprijzing en gelofte (vers 5-15)
Met de uitnodiging ‘kom en zie’ roept de psalmist nu op mee te getuigen van Gods ontzagwekkende daden ‘voor de mensenkinderen’ (vers 5-7). Hij heeft Israël verlost en door de Rode Zee en de Jordaan geleid (Exodus 14-15; Jozua 3-4). Zijn verlossingsmacht is onveranderd en geldt ook nu voor ieder die tot Hem komt. Opnieuw klinkt de universele oproep tot lofprijzing vanwege Gods grote daden (vers 8-12).
Opmerkelijk is dat de psalmist de volkeren oproept ‘onze God’ te loven en zijn lof luid te laten horen. Want de HERE is de God die ons in het leven behoudt en onze voet niet laat wankelen. Echter, God heeft Israël ook beproefd en gelouterd als zilver. De psalmist gebruikt pijnlijke beelden om te beschrijven in welke moeite zij kwamen (vers 11-12): in het net, onder drukkende lasten, verdrukt en in extreme gevaren (vuur, water). Dit alles om Zijn volk te doen terugkeren tot Hem. Toch leidde de Here Zijn volk uit de ellende naar rijke overvloed. Naar de overvloed van Gods verbondstrouw en -liefde in de relatie met Hem.
In de eerste persoon enkelvoud richt de psalmist zich vervolgens op persoonlijke wijze tot de Here en spreekt over een gelofte, eerder in nood gedaan (vers 13-15). Met brandoffers zal hij nu in Gods Huis komen en zijn gelofte aan Hem vervullen. Hij zal brandoffers aan de Here brengen, dat zijn offers die spreken van volkomen toewijding en overgave aan Hem. Zo mogen ook wij tot de Here komen en onszelf geven, toegewijd aan Hem.
Een persoonlijk getuigenis (vers 16-20)
De psalmist eindigt met een persoonlijk getuigenis en vertelt over zijn verlossing door God. Allen die de Here vrezen, dat is Hem liefhebbend eren, horen hier de uitnodiging: ‘kom, luister…’ De psalmist leert ons te getuigen van ‘wat Hij aan mijn ziel heeft gedaan’. Kunnen wij vertellen wat de Here aan onze ziel deed? Wie de Here Jezus als Verlosser kent mag getuigen: ik riep in mijn verlorenheid tot Hem en God hoorde mijn gebed.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Het opschrift vermeldt niet wie de psalmist is, maar bevat verder wel dezelfde termen die voorkomen in het opschrift van Psalm 65 en 68.
2 Het hier voorkomende werkwoord komt o.m. ook voor in 1 Samuël 10:24 wanneer het volk de gekozen koning Saul toejuicht.
3 Deze oproep komt zo ook voor in de opening van Psalm 100; alleen de Godsnaam is daarin anders.
4 Het hier voorkomende werkwoord ‘kachash’ betekent niet zo zeer veinzen, maar dat men niet anders kan doen dan zich overgeven.
5 Het gaat in vers 4 meer om een toekomstverwachting dan om een wensuitdrukking.