Psalm 65: Dank voor Gods oneindige goedheid
Van begin tot einde spreekt deze psalm van vreugdevolle dankzegging voor al Gods werken en weldaden. Psalm 65 kan daarom geduid worden als danklied, maar het is tevens een loflied tot eer van God die wordt geprezen voor alles waarmee Hij de mens zegent. Hierbij wordt de Here God op directe wijze aangesproken. Met dankbare lofprijzing wordt de Here bezongen als Verlosser, Schepper en Hij die in alles voorziet.
In het opschrift wordt deze psalm van David aangeduid als lied bestemd voor de muziek-koorleider (vers 1). Vervolgens wordt de Here in drie opeenvolgende psalmdelen geprezen als God van het heiligdom (vers 2-5), God van de wereld (vers 6-9) en God van de aarde (vers 10-14). Elk van de drie psalmdelen eindigt met een beschrijving van Gods werken. David en de gemeente van de Here staan voor Hem met ontzag, dankbaarheid en vreugde en men zingt dit lied. Door Gods genade in Jezus Christus mogen ook wij naderen tot Hem en meezingen…
God in Zijn Heiligdom (vers 2-5)
David opent met de opvallende uitspraak ‘stilheid is lofprijzing voor U, o God’ (vgl. Psalm 62:2).1 Het gaat om innerlijk stil worden voor God in aanbidding en met diep ontzag voor Zijn aanwezigheid. Dit stil zijn voor Hem houdt onderwerping aan Zijn wil in, zonder tegenspraak. Tegelijkertijd betekent stil zijn voor de Here ook geduldig wachten op Hem (Psalm 37:7; 62:6). David spreekt vervolgens over beloftevervulling en gebedsverhoring. De Here hoorde zijn gebed en hij komt nu een belofte aan Hem vervullen in zijn Huis (vgl. Psalm 61:8; 66:13). Hij belijdt dat zijn zondige daden die hem te machtig waren geweest door de Here zijn verzoend (vers 4). Tegenover de vele ongerechtigheden en alle overtredingen staat de grootheid van Gods vergevende genade. Zijn vergeving leidt over de drempel naar Gods heiligdom. Uit pure genade is de vergeven zondaar welkom in Gods Huis en treft hem/haar deze grote eer! Dankbare lofprijzing is nu Davids antwoord op Gods vergeving! Deze praktische geloofsles houdt hij ons hier voor.
God wordt nu geprezen als de Here van de tempel (vers 5). David verlangt voortdurend in Gods aanwezigheid te zijn, te genieten van de gemeenschap met de Here in Zijn heiligdom. Met hart en ziel begeert hij diep verzadigd te worden met al het goede van Gods huis.2
Dat grote voorrecht geldt ook ons! Jezus, Gods Zoon, heeft met Zijn plaatsvervangend kruisoffer de weg gebaand tot het hemelse heiligdom (Hebreeën 10:19-20). Te allen tijde mogen we, zoals David, naderen tot Gods hemelse heiligdom om Hem te aanbidden, te loven, te danken en te smeken. Daar bidt de levende Heiland altijd voor ons aan de rechterhand van de hemelse glorietroon (Hebreeën 7:25; 8:1). Met al dat goede van Zijn Huis wil Hij ons verzadigen…
Gods allesomvattende heerschappij (vers 6-9)
De machtige daden van de Here als de Verlosser van Zijn volk toont dat de God van Israël ook de hoop voor de gehele wereld is. Hij wordt benoemd als het ‘vertrouwen van alle einden van de aarde en van de zeeverten’ (vers 6). Israëls Verlosser wordt ook geprezen als de almachtige God van de schepping, die de bergen grondvest door Zijn kracht. Hij is omgord met kracht en stilt het geraas van zeeën en golven. Zo kan Hij ook alle tumult van volkeren doen stillen. Zijn almacht die zee en bergen schiep en nog steeds beheerst (vgl. Psalm 29, 93), houdt ook de volkenwereld onder controle (vers 8).3 Dit baant de weg naar een situatie waarin men God uiteindelijk overal zal vereren en zelfs de inwoners van uiterste plaatsen zullen vrezen voor Zijn wondertekenen (vers 9). Gods vrede en herstel kan zo alle volkeren bereiken en omvatten. De Here wil alle bevolkingsgroepen doen delen in Zijn rijke zegeningen… Waar de zon opgaat en ondergaat doet de Here juichen!
Gods zegeningen in de natuur (vers 10-14)
De God van de schepping wordt nu geprezen als God van de aarde. In beeldende termen van rijke overvloed wordt Zijn zorg voor aarde en land beschreven.4 Hij geeft leven en overvloed aan de heuvels en valleien. Hij bewaterde het land overvloedig en liet het overvloeien van rijkdom. Gods waterstroom gaf vruchtbaarheid waardoor het koren kon groeien. God heeft de voren van het ploegen zo doordrenkt dat de aarde goed geëffend kan worden. Als later het gewas ontspruit stort de Here hierover Zijn zegen uit… David zingt ‘U kroont het jaar van uw goedheid, uw sporen druipen vetheid’. Met deze krachtige beeldspraak zingt David vanwege een uitzonderlijk rijke oogst die binnengehaald wordt. Mogelijk doelt hij op volgeladen wagens die een spoor trekken in de aarde. Zelfs dorre, droge gebieden bloeien, zodat heuvels omgord zijn met gejuich. Het land is zo vruchtbaar dat weiden zijn getooid met kudden kleinvee, de dalen overdekt met graan. Alles roept vreugdevol en juicht tot eer van de Schepper…
De Here wordt hier bezongen als Schepper, Bewaarder en Onderhouder van de natuur. Maar bovenal leert deze vreugdevolle psalm ons de Here te danken voor zondevergeving en herstel, en nodigt ons altijd Zijn gemeenschap te genieten in het Heiligdom…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit is de woordelijke vertaling van de Hebreeuwse grondtekst.
2 Sinds Silo verbleef de Ark Gods in een tent, dat was Gods heiligdom (1 Samuël 1:7, 9 vgl. 2 Samuël 6:17; 7:2). Vóór de bouw van de Salomonische tempel wordt dat heiligdom Gods op uiteenlopende wijze aangeduid als ‘heiligdom’, ‘tempel’ of ‘Huis van de Here’ (Psalm 5:8; 27:4; 63:3).
3 Het hier voorkomende woord ‘le’ummim’ is een algemene term die duidt op bevolkingsgroepen die samen een grote(re) bevolking vormen. Gods zegeningen worden geboden aan iedereen!
4 Het hier voorkomende woord ‘ha’árets’ betekent zowel ‘het land’ als ‘de aarde’.
In het opschrift wordt deze psalm van David aangeduid als lied bestemd voor de muziek-koorleider (vers 1). Vervolgens wordt de Here in drie opeenvolgende psalmdelen geprezen als God van het heiligdom (vers 2-5), God van de wereld (vers 6-9) en God van de aarde (vers 10-14). Elk van de drie psalmdelen eindigt met een beschrijving van Gods werken. David en de gemeente van de Here staan voor Hem met ontzag, dankbaarheid en vreugde en men zingt dit lied. Door Gods genade in Jezus Christus mogen ook wij naderen tot Hem en meezingen…
God in Zijn Heiligdom (vers 2-5)
David opent met de opvallende uitspraak ‘stilheid is lofprijzing voor U, o God’ (vgl. Psalm 62:2).1 Het gaat om innerlijk stil worden voor God in aanbidding en met diep ontzag voor Zijn aanwezigheid. Dit stil zijn voor Hem houdt onderwerping aan Zijn wil in, zonder tegenspraak. Tegelijkertijd betekent stil zijn voor de Here ook geduldig wachten op Hem (Psalm 37:7; 62:6). David spreekt vervolgens over beloftevervulling en gebedsverhoring. De Here hoorde zijn gebed en hij komt nu een belofte aan Hem vervullen in zijn Huis (vgl. Psalm 61:8; 66:13). Hij belijdt dat zijn zondige daden die hem te machtig waren geweest door de Here zijn verzoend (vers 4). Tegenover de vele ongerechtigheden en alle overtredingen staat de grootheid van Gods vergevende genade. Zijn vergeving leidt over de drempel naar Gods heiligdom. Uit pure genade is de vergeven zondaar welkom in Gods Huis en treft hem/haar deze grote eer! Dankbare lofprijzing is nu Davids antwoord op Gods vergeving! Deze praktische geloofsles houdt hij ons hier voor.
God wordt nu geprezen als de Here van de tempel (vers 5). David verlangt voortdurend in Gods aanwezigheid te zijn, te genieten van de gemeenschap met de Here in Zijn heiligdom. Met hart en ziel begeert hij diep verzadigd te worden met al het goede van Gods huis.2
Dat grote voorrecht geldt ook ons! Jezus, Gods Zoon, heeft met Zijn plaatsvervangend kruisoffer de weg gebaand tot het hemelse heiligdom (Hebreeën 10:19-20). Te allen tijde mogen we, zoals David, naderen tot Gods hemelse heiligdom om Hem te aanbidden, te loven, te danken en te smeken. Daar bidt de levende Heiland altijd voor ons aan de rechterhand van de hemelse glorietroon (Hebreeën 7:25; 8:1). Met al dat goede van Zijn Huis wil Hij ons verzadigen…
Gods allesomvattende heerschappij (vers 6-9)
De machtige daden van de Here als de Verlosser van Zijn volk toont dat de God van Israël ook de hoop voor de gehele wereld is. Hij wordt benoemd als het ‘vertrouwen van alle einden van de aarde en van de zeeverten’ (vers 6). Israëls Verlosser wordt ook geprezen als de almachtige God van de schepping, die de bergen grondvest door Zijn kracht. Hij is omgord met kracht en stilt het geraas van zeeën en golven. Zo kan Hij ook alle tumult van volkeren doen stillen. Zijn almacht die zee en bergen schiep en nog steeds beheerst (vgl. Psalm 29, 93), houdt ook de volkenwereld onder controle (vers 8).3 Dit baant de weg naar een situatie waarin men God uiteindelijk overal zal vereren en zelfs de inwoners van uiterste plaatsen zullen vrezen voor Zijn wondertekenen (vers 9). Gods vrede en herstel kan zo alle volkeren bereiken en omvatten. De Here wil alle bevolkingsgroepen doen delen in Zijn rijke zegeningen… Waar de zon opgaat en ondergaat doet de Here juichen!
Gods zegeningen in de natuur (vers 10-14)
De God van de schepping wordt nu geprezen als God van de aarde. In beeldende termen van rijke overvloed wordt Zijn zorg voor aarde en land beschreven.4 Hij geeft leven en overvloed aan de heuvels en valleien. Hij bewaterde het land overvloedig en liet het overvloeien van rijkdom. Gods waterstroom gaf vruchtbaarheid waardoor het koren kon groeien. God heeft de voren van het ploegen zo doordrenkt dat de aarde goed geëffend kan worden. Als later het gewas ontspruit stort de Here hierover Zijn zegen uit… David zingt ‘U kroont het jaar van uw goedheid, uw sporen druipen vetheid’. Met deze krachtige beeldspraak zingt David vanwege een uitzonderlijk rijke oogst die binnengehaald wordt. Mogelijk doelt hij op volgeladen wagens die een spoor trekken in de aarde. Zelfs dorre, droge gebieden bloeien, zodat heuvels omgord zijn met gejuich. Het land is zo vruchtbaar dat weiden zijn getooid met kudden kleinvee, de dalen overdekt met graan. Alles roept vreugdevol en juicht tot eer van de Schepper…
De Here wordt hier bezongen als Schepper, Bewaarder en Onderhouder van de natuur. Maar bovenal leert deze vreugdevolle psalm ons de Here te danken voor zondevergeving en herstel, en nodigt ons altijd Zijn gemeenschap te genieten in het Heiligdom…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit is de woordelijke vertaling van de Hebreeuwse grondtekst.
2 Sinds Silo verbleef de Ark Gods in een tent, dat was Gods heiligdom (1 Samuël 1:7, 9 vgl. 2 Samuël 6:17; 7:2). Vóór de bouw van de Salomonische tempel wordt dat heiligdom Gods op uiteenlopende wijze aangeduid als ‘heiligdom’, ‘tempel’ of ‘Huis van de Here’ (Psalm 5:8; 27:4; 63:3).
3 Het hier voorkomende woord ‘le’ummim’ is een algemene term die duidt op bevolkingsgroepen die samen een grote(re) bevolking vormen. Gods zegeningen worden geboden aan iedereen!
4 Het hier voorkomende woord ‘ha’árets’ betekent zowel ‘het land’ als ‘de aarde’.