Psalm 63: Mijn ziel dorst naar God
Deze psalm spreekt van de dorst van de ziel naar God, het gestild worden van die dorst door het zijn in Gods aanwezigheid in het heiligdom en de lofprijzing van de ziel volgend als antwoord hierop. De psalm stamt uit de periode in Davids leven toen hij moest verblijven in de woestijn (1 Samuël 23:14; 24:2).
De psalm is een gebed om hulp, geschreven in de eerste persoon enkelvoud. Dit laatste maakt deze psalm zeer persoonlijk. Maar de psalm bevat ook uitdrukkingen van vertrouwen en geloofszekerheid. David, de psalmist, bevindt zich in een benarde, dreigende situatie en heeft alle reden om zijn nood te klagen. Toch horen we hoe hij zich allereerst tot de Here God richt met liefdevolle woorden van verlangen naar Hem, geloofsovergave en lofprijzing.
De psalm omvat na het opschrift (vers 1) drie delen met elk een eigen strekking waarin naar voren komt Wie en wat de Here voor David is. Hierbij wordt in elk van de drie psalmdelen de ziel genoemd (vers 2,6,9,10).
De HERE, mijn verlangen (vers 2-5)
David opent met een innige geloofsbelijdenis, als een hartenkreet tot de HERE gericht: “God, U bent mijn God!” Dat vaste geloof is het fundament van zijn leven. Hij is geen vreemde die tot God nadert, maar een aanbidder die met intens verlangen van een liefhebbend hart naar God smacht en gemeenschap verlangt met de God die hij belijdt.
Hier klinkt het gebed van een mens die vanuit een vijandige wereld naar het heiligdom komt en daar hulp zoekt tegenover aanvallers die hem naar het leven staan (vergelijk Psalm 35:4; 38:13; 40:15). In die vijandige, gevaarlijke wereld kan David de Here God niet vinden. Davids ziel kan echter niet leven zonder te zijn in Gods nabijheid. Daarom zoekt hij Hem al in de vroege ochtend (vergelijk Psalm 88:14; 92:3). Hij beschrijft zijn diepe verlangen naar Gods aanwezigheid met aansprekende, krachtige beeldspraak als ‘honger en dorst van zijn ziel’ (vgl. Psalm 143:6). Dit verwoordt diep, geestelijk verlangen naar God.
Hij beseft dat zijn ziel, dat is zijn totale persoonlijkheid, zijn gehele wezen, de Here zo intens nodig heeft (vergelijk Psalm 42). Zijn zielsverlangen wordt gestild wanneer hij de aanwezigheid van de Here God mag ervaren in het heiligdom… Zoals hij daar eens de macht en heerlijkheid van de Here mocht aanschouwen in een visioen (vers 3).1 De Here openbaarde zich aan hem, en dat is waarnaar hij nu zo verlangt. David had gejubeld toen hij de Ark vreugdevol naar de tent bracht, het toenmalige heiligdom (2 Samuël 6:12-22; 1 Kronieken 15-16): ‘Vraag naar de HERE en zijn sterkte, zoek zijn aangezicht altijd…’ Dat zoeken doe hij nu ook in deze woestenij…
Maar God is niet beperkt tot het heiligdom op één bepaalde plaats. Overal, altijd mogen we Hem vinden in het hemelse Heiligdom, waar Hij ons gebed hoort! (Hebreeën 9:24; 10:19-22)
Als gebed bevat deze psalm ook een indringende geloofsbelijdenis: ‘uw verbondsliefde is beter dan het leven…’ (vers 4).2 David zegt hier dat Gods oneindige liefde en trouw voor hem waardevoller en meer zijn dan zijn eigen leven. Velen die in de loop van de kerkgeschiedenis voor hun geloof stierven zeiden David dit na… Vele medegelovigen die nu lijden en sterven voor de Here Jezus klampen zich aan deze psalmwoorden vast (vgl. Handelingen 20:24a). Dát geloofsvertrouwen mogen wij nu leren van David en allen die deze woorden doorleefden … ja, tot in de dood…
Zó wil David de Here loven zolang hij leeft! (vers 5) Hij leert ons aanbidden met toegewijde handen opgeheven in zijn heilige Naam: Jezus!3
De HERE, mijn vreugde (vers 6-9)
Hier vernemen we een opvallende stemmingswisseling: van dorsten en smachten van de ziel gaat het nu over een rijk verzadigde ziel en vrolijk jubelende lippen! Toch is een duidelijke overeenkomst met het voorafgaande. In beide psalmdelen is David gericht op de Here als zijn hoogste doel; hij prijst zijn God, is nederig, afhankelijk van Hem. Het gaat hier om de vervulling van de naar God smachtende ziel. Op zijn bed en gedurende nachtwaken denkt hij aan de Here en overdenkt wat Hij voor hem betekent als Goddelijke hulp (vers 8a) en krachtige steun (vers 9b). Zoals een kwetsbaar vogeltje bij de moeder schuilt weet hij zich geborgen in de schaduw van Gods vleugels en in plaats van schuilen jubelt hij zelfs (vers 8b)!4 Zijn ziel en wezen is verkleeft aan de Here en volgt Hem (vers 9a).5
De HERE, mijn bescherming (vers 10-12)
Toch zijn ook hier Davids vijanden aanwezig, maar komen nu pas in beeld. Zó was David op God gericht… Hun dreiging is echter groot, reëel, levensbedreigend.6 Wanneer zij volharden in hun kwaad en buiten God blijven, zullen zij echter omkomen. De leugen zal niet overwinnen, maar wie op de Here steunt zal uiteindelijk vreugde genieten. Wat een troostvolle boodschap!
Ondanks moeite, dreiging, verdriet, ellende mag elk kind van God verkleefd zijn met Hem en beseffen dat deze innige verbondenheid altijd kracht en moed geeft. Zo mogen wij jubelen in de schaduw van Gods bescherming…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Niemand kan God zien en leven, vergelijk Deuteronomium 33:20.
2 Het hier voorkomende Hebreeuwse woord ‘chésed’ is een verbondsterm en betekent: (verbonds)liefde, genade, gunst, goedheid.
3 Het opheffen van handen kan uitdrukking zijn van ellende, nood, klacht, hulpsmeking, belijdenis (Klaagliederen 1:17; 2:19; 3:41; Psalm 28:2; 77:3; 88:10; 141:2; Exodus 17:11-16; 1 Koningen 8:38), alsook van toewijding, aanbidding, lofprijzing (1 Koningen 8:54; Nehemia 8:7; Psalm 119:48; 134:2;1 Timoteüs 2:8).
4 Vergelijk Psalm 17:8; 36:8; 57:2; 91:1; 61:5.
5 Het hier voorkomende werkwoord ‘dabaq’ (verkleven/aanhangen) duidt hier op Gods verbondstrouw waardoor David aan Hem is verbonden. Opvallend is hier ook de uitdrukking ‘achter U aan’; dit duidt op Davids volgzame houding.
6 Weer spreekt David over zijn ziel/leven als hij wijst op wie hem naar het leven staan.
De psalm is een gebed om hulp, geschreven in de eerste persoon enkelvoud. Dit laatste maakt deze psalm zeer persoonlijk. Maar de psalm bevat ook uitdrukkingen van vertrouwen en geloofszekerheid. David, de psalmist, bevindt zich in een benarde, dreigende situatie en heeft alle reden om zijn nood te klagen. Toch horen we hoe hij zich allereerst tot de Here God richt met liefdevolle woorden van verlangen naar Hem, geloofsovergave en lofprijzing.
De psalm omvat na het opschrift (vers 1) drie delen met elk een eigen strekking waarin naar voren komt Wie en wat de Here voor David is. Hierbij wordt in elk van de drie psalmdelen de ziel genoemd (vers 2,6,9,10).
De HERE, mijn verlangen (vers 2-5)
David opent met een innige geloofsbelijdenis, als een hartenkreet tot de HERE gericht: “God, U bent mijn God!” Dat vaste geloof is het fundament van zijn leven. Hij is geen vreemde die tot God nadert, maar een aanbidder die met intens verlangen van een liefhebbend hart naar God smacht en gemeenschap verlangt met de God die hij belijdt.
Hier klinkt het gebed van een mens die vanuit een vijandige wereld naar het heiligdom komt en daar hulp zoekt tegenover aanvallers die hem naar het leven staan (vergelijk Psalm 35:4; 38:13; 40:15). In die vijandige, gevaarlijke wereld kan David de Here God niet vinden. Davids ziel kan echter niet leven zonder te zijn in Gods nabijheid. Daarom zoekt hij Hem al in de vroege ochtend (vergelijk Psalm 88:14; 92:3). Hij beschrijft zijn diepe verlangen naar Gods aanwezigheid met aansprekende, krachtige beeldspraak als ‘honger en dorst van zijn ziel’ (vgl. Psalm 143:6). Dit verwoordt diep, geestelijk verlangen naar God.
Hij beseft dat zijn ziel, dat is zijn totale persoonlijkheid, zijn gehele wezen, de Here zo intens nodig heeft (vergelijk Psalm 42). Zijn zielsverlangen wordt gestild wanneer hij de aanwezigheid van de Here God mag ervaren in het heiligdom… Zoals hij daar eens de macht en heerlijkheid van de Here mocht aanschouwen in een visioen (vers 3).1 De Here openbaarde zich aan hem, en dat is waarnaar hij nu zo verlangt. David had gejubeld toen hij de Ark vreugdevol naar de tent bracht, het toenmalige heiligdom (2 Samuël 6:12-22; 1 Kronieken 15-16): ‘Vraag naar de HERE en zijn sterkte, zoek zijn aangezicht altijd…’ Dat zoeken doe hij nu ook in deze woestenij…
Maar God is niet beperkt tot het heiligdom op één bepaalde plaats. Overal, altijd mogen we Hem vinden in het hemelse Heiligdom, waar Hij ons gebed hoort! (Hebreeën 9:24; 10:19-22)
Als gebed bevat deze psalm ook een indringende geloofsbelijdenis: ‘uw verbondsliefde is beter dan het leven…’ (vers 4).2 David zegt hier dat Gods oneindige liefde en trouw voor hem waardevoller en meer zijn dan zijn eigen leven. Velen die in de loop van de kerkgeschiedenis voor hun geloof stierven zeiden David dit na… Vele medegelovigen die nu lijden en sterven voor de Here Jezus klampen zich aan deze psalmwoorden vast (vgl. Handelingen 20:24a). Dát geloofsvertrouwen mogen wij nu leren van David en allen die deze woorden doorleefden … ja, tot in de dood…
Zó wil David de Here loven zolang hij leeft! (vers 5) Hij leert ons aanbidden met toegewijde handen opgeheven in zijn heilige Naam: Jezus!3
De HERE, mijn vreugde (vers 6-9)
Hier vernemen we een opvallende stemmingswisseling: van dorsten en smachten van de ziel gaat het nu over een rijk verzadigde ziel en vrolijk jubelende lippen! Toch is een duidelijke overeenkomst met het voorafgaande. In beide psalmdelen is David gericht op de Here als zijn hoogste doel; hij prijst zijn God, is nederig, afhankelijk van Hem. Het gaat hier om de vervulling van de naar God smachtende ziel. Op zijn bed en gedurende nachtwaken denkt hij aan de Here en overdenkt wat Hij voor hem betekent als Goddelijke hulp (vers 8a) en krachtige steun (vers 9b). Zoals een kwetsbaar vogeltje bij de moeder schuilt weet hij zich geborgen in de schaduw van Gods vleugels en in plaats van schuilen jubelt hij zelfs (vers 8b)!4 Zijn ziel en wezen is verkleeft aan de Here en volgt Hem (vers 9a).5
De HERE, mijn bescherming (vers 10-12)
Toch zijn ook hier Davids vijanden aanwezig, maar komen nu pas in beeld. Zó was David op God gericht… Hun dreiging is echter groot, reëel, levensbedreigend.6 Wanneer zij volharden in hun kwaad en buiten God blijven, zullen zij echter omkomen. De leugen zal niet overwinnen, maar wie op de Here steunt zal uiteindelijk vreugde genieten. Wat een troostvolle boodschap!
Ondanks moeite, dreiging, verdriet, ellende mag elk kind van God verkleefd zijn met Hem en beseffen dat deze innige verbondenheid altijd kracht en moed geeft. Zo mogen wij jubelen in de schaduw van Gods bescherming…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Niemand kan God zien en leven, vergelijk Deuteronomium 33:20.
2 Het hier voorkomende Hebreeuwse woord ‘chésed’ is een verbondsterm en betekent: (verbonds)liefde, genade, gunst, goedheid.
3 Het opheffen van handen kan uitdrukking zijn van ellende, nood, klacht, hulpsmeking, belijdenis (Klaagliederen 1:17; 2:19; 3:41; Psalm 28:2; 77:3; 88:10; 141:2; Exodus 17:11-16; 1 Koningen 8:38), alsook van toewijding, aanbidding, lofprijzing (1 Koningen 8:54; Nehemia 8:7; Psalm 119:48; 134:2;1 Timoteüs 2:8).
4 Vergelijk Psalm 17:8; 36:8; 57:2; 91:1; 61:5.
5 Het hier voorkomende werkwoord ‘dabaq’ (verkleven/aanhangen) duidt hier op Gods verbondstrouw waardoor David aan Hem is verbonden. Opvallend is hier ook de uitdrukking ‘achter U aan’; dit duidt op Davids volgzame houding.
6 Weer spreekt David over zijn ziel/leven als hij wijst op wie hem naar het leven staan.