Psalm 62: Zeker en gerust in de HERE alleen…
In deze psalm horen we hoe de psalmist, David, te midden van gevaar van vijanden die hem omringen, zijn diepe vertrouwen in de Here God verwoordt en hieruit moed put om verder te gaan. Ondanks het grote gevaar dat dreigt is de toon van de psalm rustig, sereen.
David uit op kalme en vaste wijze zijn zekerheid in de Here en spreekt zo woorden van bemoediging, aansporing en troost in tijden van nood. Davids Godsvertrouwen is hier rotsvast, wankelt niet…
De psalm kan geduid worden als een psalm van vertrouwen. Uit stijl en inhoud blijkt dat deze psalm ook de aard heeft van een persoonlijke geloofsbelijdenis en daarnaast ook kan dienen als getuigenis en onderwijzing voor anderen.
Na het opschrift (vers 1) kunnen de volgende psalmdelen worden onderscheiden.
Vertrouwen op God alleen (vers 2-5)
Vóór alles benadrukt David dat hij uitsluitend in de HERE God zijn geloofsvertrouwen stelt: ‘Waarlijk/alleen in God is mijn ziel (ge)rust…’ Dát is het kernthema waarmee David zijn psalm opent! Op niemand en niets anders vertrouwt hij, dan op zijn God alleen. Alleen op Hem bouwt hij zijn geloof! Dat is wat de psalmist stellig benadrukt en herhaalt.1
Davids ziel, dat is zijn gehele persoon, leven, zijn totale innerlijke wezen, wordt gebracht, gemaakt tot stilte en gerustheid in de HERE.2 Het gaat hier niet om stilte die duidt op zwijgen (vergelijk de aansporing in vers 9b) en woordloos zijn. Nee, het gaat om iets dat veel hoger, verhevener en dieper is dan louter geluidloos en stil zijn. Het gaat hier om een allesomvattende en innige zielsrust! Dat is de innerlijke rust die de ziel, de mens, vindt die uitsluitend op de Here God bouwt en in Hem alleen geloofsvertrouwen stelt. De grond van deze zielrust is de zekerheid te kunnen zeggen: ‘van Hem is mijn verlossing…’ (vers 2b). Deze geloofsbelijdenis houdt David ons hier voor. Die verlossing vindt men door het persoonlijk geloof in het plaatsvervangende offer van de Here Jezus voor de zonde, en dan verkrijgt men ook die innerlijke rust waarover David spreekt…
Hij vervolgt dat ‘waarlijk/alleen’ de Here zijn rots is, zijn verlossing en toevlucht. Deze beelden spreken van vastheid, zekerheid en geborgenheid en daarom weet hij ook dat hij niet te veel zal wankelen. David weet heel goed wat de Here voor hem is! Immers, Mozes had kort voor de intocht in het beloofde land Gods volk al voorgehouden dat de Here hun vaste rots is (Deuteronomium 32:4,18,31).
Slechts éénmaal klinkt hier een klacht ‘hoe lang…’ David duidt hier op dreigende vijanden, die buiten de Here onzeker zijn als een scheve muur, een omgeduwde omheining die zal instorten. Men wil David neerstoten met bedrog en vleiende, verwensende lippen. Maar David weet zich verzekerd bij zijn God.
Schuilen bij de HERE (vers 6-9)
Hier klinken woorden van bemoediging en aansporing in tijden van nood. David spoort zichzelf hier aan te blijven vertrouwen op de HERE alleen en spoort anderen aan dit ook te doen. Hij spreekt tot zijn ziel, tot zichzelf, waarlijk alleen in de Here gerust te zijn. Hij voert ditmaal als grond voor zijn zielsrust aan, dat de Here zijn hoop is (vergelijk vers 2). Opnieuw belijdt de psalmist de HERE als zijn rotssteen, heil en toevlucht!3 Daarom zal hij niet wankelen, roept hij weer uit. Hiermee onderstreept hij zijn stellige zekerheid in de Here God.
De psalmist focust slechts op de Here, maar richt zich nu tot het volk, ja tot ons. Hij spoort nu allen aan te allen tijde, onder alle omstandigheden, op God te vertrouwen. Dit klinkt hier als een oproep en opdracht! Maar er volgt onmiddellijk een heerlijk en troostvol advies: ‘stort jullie hart uit voor Zijn aangezicht’. Dat is wat we zien bij een vrouw in diepe nood zoals Hanna, die wist naar Wie zij toe moest gaan met al haar verdriet… (1 Samuël 1:15c). Zij kende de weg van het gebed in het heiligdom (vergelijk Hebreeën 10:19-20). Deze opdracht en dit advies geldt ook ons!
God is kracht en liefde (vers 10-13)
In dit slotdeel komt de menselijke ijdelheid, nietsheid naar voren: waarlijk/alleen een vluchtige ademtocht die uit niets bestaat.4 De ijdelheid van mensenkracht en -bedrog zal niets blijken te zijn op Gods weegschaal. Hij zal de mens naar zijn werken vergelden (Matteüs 16:27; Romeinen 2:6). Hierna focust David weer op God en eindigt met een tweevoudige belijdenis: de sterkte is van God en de verbondsliefde is van de HERE.
Wie ontmoedigd is, depressief, bedreigd … zoals David, kan troost en moed putten uit deze psalm. God roept ons op deze rijke geloofsbelijdenis dagelijks te beleven!
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Zesmaal komt aan het begin van een vers het bevestigende woordje ‘akh’ voor (vers 2, 3, 5, 6, 7, 10), dat vertaald kan worden als bekrachtiging: ‘zeker, waarlijk’ , maar ook exclusiviteit kan inhouden: ‘alleen, uitsluitend’.
2 Het hier voorkomende (zeldzame) Hebreeuwse woord ‘dumiyya’ is afgeleid van het werkwoord ‘dum’ (zwijgen) en betekent: stilte, rust.
3 Bij wijze van refrein herhaalt David in dit psalmdeel de woorden en beelden die hij eerder gebruikte om God te beschrijven: vers 2, 3 zijn parallel aan vers 6,7.
4 David gebruikt hier het Hebreeuwse woord ‘hebhel’ dat een kernwoord is bij Prediker en inhoudt: damp, ongrijpbaarheid, vluchtigheid. (Vergelijk Prediker 1:2, etc.).
David uit op kalme en vaste wijze zijn zekerheid in de Here en spreekt zo woorden van bemoediging, aansporing en troost in tijden van nood. Davids Godsvertrouwen is hier rotsvast, wankelt niet…
De psalm kan geduid worden als een psalm van vertrouwen. Uit stijl en inhoud blijkt dat deze psalm ook de aard heeft van een persoonlijke geloofsbelijdenis en daarnaast ook kan dienen als getuigenis en onderwijzing voor anderen.
Na het opschrift (vers 1) kunnen de volgende psalmdelen worden onderscheiden.
Vertrouwen op God alleen (vers 2-5)
Vóór alles benadrukt David dat hij uitsluitend in de HERE God zijn geloofsvertrouwen stelt: ‘Waarlijk/alleen in God is mijn ziel (ge)rust…’ Dát is het kernthema waarmee David zijn psalm opent! Op niemand en niets anders vertrouwt hij, dan op zijn God alleen. Alleen op Hem bouwt hij zijn geloof! Dat is wat de psalmist stellig benadrukt en herhaalt.1
Davids ziel, dat is zijn gehele persoon, leven, zijn totale innerlijke wezen, wordt gebracht, gemaakt tot stilte en gerustheid in de HERE.2 Het gaat hier niet om stilte die duidt op zwijgen (vergelijk de aansporing in vers 9b) en woordloos zijn. Nee, het gaat om iets dat veel hoger, verhevener en dieper is dan louter geluidloos en stil zijn. Het gaat hier om een allesomvattende en innige zielsrust! Dat is de innerlijke rust die de ziel, de mens, vindt die uitsluitend op de Here God bouwt en in Hem alleen geloofsvertrouwen stelt. De grond van deze zielrust is de zekerheid te kunnen zeggen: ‘van Hem is mijn verlossing…’ (vers 2b). Deze geloofsbelijdenis houdt David ons hier voor. Die verlossing vindt men door het persoonlijk geloof in het plaatsvervangende offer van de Here Jezus voor de zonde, en dan verkrijgt men ook die innerlijke rust waarover David spreekt…
Hij vervolgt dat ‘waarlijk/alleen’ de Here zijn rots is, zijn verlossing en toevlucht. Deze beelden spreken van vastheid, zekerheid en geborgenheid en daarom weet hij ook dat hij niet te veel zal wankelen. David weet heel goed wat de Here voor hem is! Immers, Mozes had kort voor de intocht in het beloofde land Gods volk al voorgehouden dat de Here hun vaste rots is (Deuteronomium 32:4,18,31).
Slechts éénmaal klinkt hier een klacht ‘hoe lang…’ David duidt hier op dreigende vijanden, die buiten de Here onzeker zijn als een scheve muur, een omgeduwde omheining die zal instorten. Men wil David neerstoten met bedrog en vleiende, verwensende lippen. Maar David weet zich verzekerd bij zijn God.
Schuilen bij de HERE (vers 6-9)
Hier klinken woorden van bemoediging en aansporing in tijden van nood. David spoort zichzelf hier aan te blijven vertrouwen op de HERE alleen en spoort anderen aan dit ook te doen. Hij spreekt tot zijn ziel, tot zichzelf, waarlijk alleen in de Here gerust te zijn. Hij voert ditmaal als grond voor zijn zielsrust aan, dat de Here zijn hoop is (vergelijk vers 2). Opnieuw belijdt de psalmist de HERE als zijn rotssteen, heil en toevlucht!3 Daarom zal hij niet wankelen, roept hij weer uit. Hiermee onderstreept hij zijn stellige zekerheid in de Here God.
De psalmist focust slechts op de Here, maar richt zich nu tot het volk, ja tot ons. Hij spoort nu allen aan te allen tijde, onder alle omstandigheden, op God te vertrouwen. Dit klinkt hier als een oproep en opdracht! Maar er volgt onmiddellijk een heerlijk en troostvol advies: ‘stort jullie hart uit voor Zijn aangezicht’. Dat is wat we zien bij een vrouw in diepe nood zoals Hanna, die wist naar Wie zij toe moest gaan met al haar verdriet… (1 Samuël 1:15c). Zij kende de weg van het gebed in het heiligdom (vergelijk Hebreeën 10:19-20). Deze opdracht en dit advies geldt ook ons!
God is kracht en liefde (vers 10-13)
In dit slotdeel komt de menselijke ijdelheid, nietsheid naar voren: waarlijk/alleen een vluchtige ademtocht die uit niets bestaat.4 De ijdelheid van mensenkracht en -bedrog zal niets blijken te zijn op Gods weegschaal. Hij zal de mens naar zijn werken vergelden (Matteüs 16:27; Romeinen 2:6). Hierna focust David weer op God en eindigt met een tweevoudige belijdenis: de sterkte is van God en de verbondsliefde is van de HERE.
Wie ontmoedigd is, depressief, bedreigd … zoals David, kan troost en moed putten uit deze psalm. God roept ons op deze rijke geloofsbelijdenis dagelijks te beleven!
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Zesmaal komt aan het begin van een vers het bevestigende woordje ‘akh’ voor (vers 2, 3, 5, 6, 7, 10), dat vertaald kan worden als bekrachtiging: ‘zeker, waarlijk’ , maar ook exclusiviteit kan inhouden: ‘alleen, uitsluitend’.
2 Het hier voorkomende (zeldzame) Hebreeuwse woord ‘dumiyya’ is afgeleid van het werkwoord ‘dum’ (zwijgen) en betekent: stilte, rust.
3 Bij wijze van refrein herhaalt David in dit psalmdeel de woorden en beelden die hij eerder gebruikte om God te beschrijven: vers 2, 3 zijn parallel aan vers 6,7.
4 David gebruikt hier het Hebreeuwse woord ‘hebhel’ dat een kernwoord is bij Prediker en inhoudt: damp, ongrijpbaarheid, vluchtigheid. (Vergelijk Prediker 1:2, etc.).