Psalm 61: Een Rots hoger dan ikzelf ben…
Deze psalm is gemengd van aard. Het is een gebed in nood, een droeve smeking om zekerheid en veiligheid, alsook dankzegging waarin lofprijzing klinkt voor het zekere antwoord.
David, de auteur van deze psalm (vers 1), gebruikt hier veel sprekende beelden om uit te drukken Wie en wat de Here voor hem is.
Ver van huis… (vers 2-3)
Het valt niet met zekerheid te zeggen uit welke periode in Davids leven deze psalm voortkomt. Hij laat ons de noodroep horen toen hij ver van huis was, op militaire campagne, of verdreven door Absalom. Hij is inmiddels koning, maar hij kan hier ook een gebed herhalen dat hij uitsprak in vroegere tijd, toen hij vluchtte voor Saul.
David roept in zijn noodsituatie tot God om hulp en verlichting en smeekt Hem zijn gebed te verhoren. Hij is ergens ver van huis vereenzaamd, bidt vanuit ‘het einde van het land’1, terwijl zijn ‘hart bezwijkt’.2 Dit kan op fysieke uitputting slaan, maar lijkt hier vooral te betekenen dat David totaal ontmoedigd is en mogelijk als extra moeite onder een depressie lijdt.3 Hij stort zijn klacht uit voor Gods aangezicht en bidt in nood: ‘leid mij op/naar een rots hoger dan ikzelf ben…’4
Dit indrukwekkende gebed drukt de zekerheid uit dat God dit ook doet en leert ons te zien op Hem, de vaste, eeuwige Rots in alle nood. Al sinds Mozes is ‘rots’ een beeld dat uitdrukt dat de Here God de onwankelbare, zekere, vaste, oneindig sterke plaats is om te schuilen, te leven… (Deuteronomium 32:4,18,31; vgl. Psalm 59:2). David kan doelen op een veilige schuilplaats die hijzelf niet kan bereiken. Maar het gaat hier bovenal om de Here als Rots die ons optrekt uit het tranendal, en ons bij en met Hem stelt op een plaats die ver verheven is boven onze moeiten en hoger is dan alle menselijke ellende… Hij leert ons hier als levensles om met alle moeiten naar Hem te gaan.
Het leven is vaak vol verdriet, zorg en ellende en is er niemand naar wie je toe kunt gaan voor begrip, troost, hulp. Maar dan is alleen God er altijd, de Rots naar wie je toe kunt. Hij is de Rots, hoger, sterker, wijzer dan wijzelf zijn en machtiger dan onze moeite en pijn. Daar mag ik leven en schuilen…
Veilig bij God (vers 4-5)
Schuilend op die Rots hoger dan zijn nood, gaat Davids klagende smeking over in woorden van vertrouwen. Hij gebruikt vier verschillende beelden om te beschrijven wat God is voor wie bij Hem schuilt. Deze beelden drukken steeds sterker wordende relatie met de Here God uit en spreken van warmte en geborgenheid. David weet zich veilig op de Rots en belijdt ‘U bent mijn schuilplaats’ (vgl. Psalm 18:3; 31:3; 62:7-8; 71:3; 94:22). De Here is ook zijn ‘toren van kracht’. Dit beeld verplaatst ons van de wildernis naar een ommuurde stad waarvan de wachttoren een schuilplaats is tegen oprukkende vijanden. David wenst voor altijd te verblijven in Gods ‘tent’. Dit beeld spreekt van Gods woonplaats op aarde, waar men Hem kan ontmoeten, zoals de tabernakel dat was.5 Hiermee drukt David uit dat hij voor eeuwig mag leven in de heerlijke nabijheid van de Here, terwijl hij schuilt ‘in de verborgen bedekking van uw vleugels’ (vgl. Ruth 2:12; Psalm 91:4).
De Here hoort (vers 6-9)
David weet dat God de geloften die hij deed hoorde. Hij zal hem met de Godvrezenden zijn erfdeel geven. Hij bidt God hem als koning te willen zegenen (vers 7-8). Hij zal voor eeuwig omringd worden door Gods goedertierenheid en trouw. Dit eeuwigheidsperspectief kan niet op een aardse koning slaan, en geeft de psalm hier een messiaanse dimensie…
Met David mogen wij voor eeuwig Gods naam lofzingen en onze geloften aan Hem vervullen in dienstbaarheid en trouw. Hierbij is Hij altijd de Rots hoger dan ikzelf ben…!
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Hier kan ook vertaald worden ‘vanuit het uiterste van de aarde’. Dit kan beeldspraak zijn om aan te geven hoezeer David zich totaal verloren, vervreemd en eenzaam voelt. Vgl. Psalm 46:10; 135:7.
2 Het hier voorkomende werkwoord betekent ook ‘krachteloos zijn’. Vgl. het opschrift van Psalm 102.
3 Vergelijk Psalm 143:4.
4 Ook kan vertaald worden ‘U zult mij leiden op een rots…’
5 Dit beeld kan ook duiden op de tent waar een vreemdeling welkom wordt geheten, zoals Abraham dat deed te Mamre (Genesis 18:1-8).
David, de auteur van deze psalm (vers 1), gebruikt hier veel sprekende beelden om uit te drukken Wie en wat de Here voor hem is.
Ver van huis… (vers 2-3)
Het valt niet met zekerheid te zeggen uit welke periode in Davids leven deze psalm voortkomt. Hij laat ons de noodroep horen toen hij ver van huis was, op militaire campagne, of verdreven door Absalom. Hij is inmiddels koning, maar hij kan hier ook een gebed herhalen dat hij uitsprak in vroegere tijd, toen hij vluchtte voor Saul.
David roept in zijn noodsituatie tot God om hulp en verlichting en smeekt Hem zijn gebed te verhoren. Hij is ergens ver van huis vereenzaamd, bidt vanuit ‘het einde van het land’1, terwijl zijn ‘hart bezwijkt’.2 Dit kan op fysieke uitputting slaan, maar lijkt hier vooral te betekenen dat David totaal ontmoedigd is en mogelijk als extra moeite onder een depressie lijdt.3 Hij stort zijn klacht uit voor Gods aangezicht en bidt in nood: ‘leid mij op/naar een rots hoger dan ikzelf ben…’4
Dit indrukwekkende gebed drukt de zekerheid uit dat God dit ook doet en leert ons te zien op Hem, de vaste, eeuwige Rots in alle nood. Al sinds Mozes is ‘rots’ een beeld dat uitdrukt dat de Here God de onwankelbare, zekere, vaste, oneindig sterke plaats is om te schuilen, te leven… (Deuteronomium 32:4,18,31; vgl. Psalm 59:2). David kan doelen op een veilige schuilplaats die hijzelf niet kan bereiken. Maar het gaat hier bovenal om de Here als Rots die ons optrekt uit het tranendal, en ons bij en met Hem stelt op een plaats die ver verheven is boven onze moeiten en hoger is dan alle menselijke ellende… Hij leert ons hier als levensles om met alle moeiten naar Hem te gaan.
Het leven is vaak vol verdriet, zorg en ellende en is er niemand naar wie je toe kunt gaan voor begrip, troost, hulp. Maar dan is alleen God er altijd, de Rots naar wie je toe kunt. Hij is de Rots, hoger, sterker, wijzer dan wijzelf zijn en machtiger dan onze moeite en pijn. Daar mag ik leven en schuilen…
Veilig bij God (vers 4-5)
Schuilend op die Rots hoger dan zijn nood, gaat Davids klagende smeking over in woorden van vertrouwen. Hij gebruikt vier verschillende beelden om te beschrijven wat God is voor wie bij Hem schuilt. Deze beelden drukken steeds sterker wordende relatie met de Here God uit en spreken van warmte en geborgenheid. David weet zich veilig op de Rots en belijdt ‘U bent mijn schuilplaats’ (vgl. Psalm 18:3; 31:3; 62:7-8; 71:3; 94:22). De Here is ook zijn ‘toren van kracht’. Dit beeld verplaatst ons van de wildernis naar een ommuurde stad waarvan de wachttoren een schuilplaats is tegen oprukkende vijanden. David wenst voor altijd te verblijven in Gods ‘tent’. Dit beeld spreekt van Gods woonplaats op aarde, waar men Hem kan ontmoeten, zoals de tabernakel dat was.5 Hiermee drukt David uit dat hij voor eeuwig mag leven in de heerlijke nabijheid van de Here, terwijl hij schuilt ‘in de verborgen bedekking van uw vleugels’ (vgl. Ruth 2:12; Psalm 91:4).
De Here hoort (vers 6-9)
David weet dat God de geloften die hij deed hoorde. Hij zal hem met de Godvrezenden zijn erfdeel geven. Hij bidt God hem als koning te willen zegenen (vers 7-8). Hij zal voor eeuwig omringd worden door Gods goedertierenheid en trouw. Dit eeuwigheidsperspectief kan niet op een aardse koning slaan, en geeft de psalm hier een messiaanse dimensie…
Met David mogen wij voor eeuwig Gods naam lofzingen en onze geloften aan Hem vervullen in dienstbaarheid en trouw. Hierbij is Hij altijd de Rots hoger dan ikzelf ben…!
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Hier kan ook vertaald worden ‘vanuit het uiterste van de aarde’. Dit kan beeldspraak zijn om aan te geven hoezeer David zich totaal verloren, vervreemd en eenzaam voelt. Vgl. Psalm 46:10; 135:7.
2 Het hier voorkomende werkwoord betekent ook ‘krachteloos zijn’. Vgl. het opschrift van Psalm 102.
3 Vergelijk Psalm 143:4.
4 Ook kan vertaald worden ‘U zult mij leiden op een rots…’
5 Dit beeld kan ook duiden op de tent waar een vreemdeling welkom wordt geheten, zoals Abraham dat deed te Mamre (Genesis 18:1-8).