Psalm 5: God ontmoeten door genade…
Deze ochtendpsalm toont ons hoe de mens tot de Here God kan en mag naderen. De psalm bevat beden en uitspraken die elkaar afwisselen.
Het geheel is opgebouwd uit vijf psalmdelen (strofen), waarin de psalmist de focus richt op de Here en zijn persoonlijke relatie met Hem, maar ook tweemaal kijkt naar de goddelozen die nabij zijn. Het is onbekend in welke situatie David de psalmist (vers 1) deze psalm schreef.1
Een smeekgebed (vers 2-4)
David opent met een herhaalde, zeer dringende smeking tot God: ‘hoor toch, sla acht, luister’. Hieruit blijkt zowel de urgentie van zijn bidden, alsook zijn vertrouwen dat de Here hoort. Hij benoemt zijn gebed als ‘woorden, verzuchting, hulpgeroep en stem’. Wij zien hier hoe Davids gebed zowel spreken, roepen als verzuchten inhoudt (vgl. Romeinen 8:26). En al deze gebedsvormen hoort de Here!
David bidt in geloof tot God die hij tweemaal aanroept bij Zijn heilige verbondsnaam JHWH, HERE, en belijdt als ‘mijn Koning en mijn God’.2 David bidt met volharding en verwachting; elke ochtend wacht hij op Gods antwoord dat hij met zekerheid verwacht. Hierin biedt hij ons een heldere, praktische gebedsles.
Over de goddelozen (vers 5-7)
David beseft echter dat goddeloosheid God mishaagt. Kwaaddoeners, dwazen,3 die onrecht bedrijven, bloeddorstigen, bedriegers kunnen voor God niet bestaan, worden door Hem niet gehoord. In deze beschrijving is een groeiende intensiteit waarneembaar. Zo ziet God de zonde. Daarom: de zonde niet licht opvatten! Hoe meer je nadert tot God, hoe meer je de zonde moet verafschuwen. David beseft hoe door de zonde een diepe kloof tussen God en de mens is. Hoe zou hij nu in Gods nabijheid kunnen komen?
Door genade naderen tot God (vers 8-9)
David weet, hij is niet beter dan anderen. Integendeel! Hij richt zich weer op God en begrijpt dat hij geen eigen rechtvaardigheid heeft om op te pleiten en belijdt dat het louter Gods grote, onuitsprekelijke genade is dat hij tot Gods tempel mag naderen (vgl. Lucas 18:13). David pleit op Gods verbondstrouw en wil met ontzag buigen voor Hem in Zijn heiligdom. Opnieuw roept David de HERE aan met de bede: ‘leid mij in uw gerechtigheid, maak uw weg recht voor mij’.
Dit gebed om Gods leiding vormt het hart van de psalm. Hiermee verwoordt hij de inhoud van zijn eerdere, dringende hulproep tot God (vers 2-4). Hij beseft Gods leiding nodig te hebben op een weg die Hij kan effenen. Opnieuw houdt de psalmist ons hiermee een gebedsles voor: alleen door Gods rijke genade kan men dicht tot Hem naderen. Zo mogen wij nu door geloof in Jezus’ offerbloed vrijmoedig ingaan in Gods hemelse heiligdom… (Hebreeën 10:19-20).
De macht van bedrog (vers 10-11)
Opnieuw ziet David de goddelozen en beschrijft hen op grond van hun overtredingen en uitingen.4 Woorden van boosdoeners zijn verwoestend, en wie deze weg volgt zal omkomen.5 Opvallend is de nadruk die gelegd wordt op de macht van leugen als bijzondere bedreiging voor Gods gerechtvaardigden. Opnieuw klinkt een bede waarin David vraagt om Gods oordeel over de zonde. Dit is niet persoonlijk bedoeld, maar algemeen ten aanzien van wie opstaan tegen God, want dit valt immers niet te rechtvaardigen.
Zegen en vreugde voor gerechtvaardigden (vers 12-13)
In tegenstelling tot de opstandigen tegen God worden nu alle door God gerechtvaardigden aangesproken als ‘die schuilen bij U’. David roept hen op altijd in God verblijd te zijn, te jubelen vanwege Zijn overdekkende bescherming. Wie Zijn naam (vgl. Handelingen 4:12) liefhebben zullen juichen. Nog éénmaal roept David: ‘HERE’. Hij weet zeker dat hij uiteindelijk Gods zegen en uitredding zal ontvangen, omdat Hij hoort, antwoordt en hem met Zijn gunst zal omringen. Deze zekerheid bemoedigt ons en leert ons met dit geloof tot de hemelse Vader te naderen.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 De in het opschrift voorkomende uitdrukking ‘el hannechiloth’ betekent mogelijk ‘bij fluitspel’.
2 Later zou Tomas zo’n geloofsbelijdenis herhalen (Joh. 20:28)
3 Hier wordt de mens bedoeld die bewust God afwijst (Ps. 14:1a).
4 Gods Woord wijst op het verschil tussen de weg van deze godloze mensen en de gerechtvaardigden door geloof (Ps. 1; Rom. 3:21-25).
5 De apostel Paulus citeert vers 10c in zijn beschrijving van alle mensen onder de zondemacht (Rom. 3:13), terwijl David hier focust op de bedreiging van bedriegers en leugenaars voor het leven van de rechtvaardigen.
Het geheel is opgebouwd uit vijf psalmdelen (strofen), waarin de psalmist de focus richt op de Here en zijn persoonlijke relatie met Hem, maar ook tweemaal kijkt naar de goddelozen die nabij zijn. Het is onbekend in welke situatie David de psalmist (vers 1) deze psalm schreef.1
Een smeekgebed (vers 2-4)
David opent met een herhaalde, zeer dringende smeking tot God: ‘hoor toch, sla acht, luister’. Hieruit blijkt zowel de urgentie van zijn bidden, alsook zijn vertrouwen dat de Here hoort. Hij benoemt zijn gebed als ‘woorden, verzuchting, hulpgeroep en stem’. Wij zien hier hoe Davids gebed zowel spreken, roepen als verzuchten inhoudt (vgl. Romeinen 8:26). En al deze gebedsvormen hoort de Here!
David bidt in geloof tot God die hij tweemaal aanroept bij Zijn heilige verbondsnaam JHWH, HERE, en belijdt als ‘mijn Koning en mijn God’.2 David bidt met volharding en verwachting; elke ochtend wacht hij op Gods antwoord dat hij met zekerheid verwacht. Hierin biedt hij ons een heldere, praktische gebedsles.
Over de goddelozen (vers 5-7)
David beseft echter dat goddeloosheid God mishaagt. Kwaaddoeners, dwazen,3 die onrecht bedrijven, bloeddorstigen, bedriegers kunnen voor God niet bestaan, worden door Hem niet gehoord. In deze beschrijving is een groeiende intensiteit waarneembaar. Zo ziet God de zonde. Daarom: de zonde niet licht opvatten! Hoe meer je nadert tot God, hoe meer je de zonde moet verafschuwen. David beseft hoe door de zonde een diepe kloof tussen God en de mens is. Hoe zou hij nu in Gods nabijheid kunnen komen?
Door genade naderen tot God (vers 8-9)
David weet, hij is niet beter dan anderen. Integendeel! Hij richt zich weer op God en begrijpt dat hij geen eigen rechtvaardigheid heeft om op te pleiten en belijdt dat het louter Gods grote, onuitsprekelijke genade is dat hij tot Gods tempel mag naderen (vgl. Lucas 18:13). David pleit op Gods verbondstrouw en wil met ontzag buigen voor Hem in Zijn heiligdom. Opnieuw roept David de HERE aan met de bede: ‘leid mij in uw gerechtigheid, maak uw weg recht voor mij’.
Dit gebed om Gods leiding vormt het hart van de psalm. Hiermee verwoordt hij de inhoud van zijn eerdere, dringende hulproep tot God (vers 2-4). Hij beseft Gods leiding nodig te hebben op een weg die Hij kan effenen. Opnieuw houdt de psalmist ons hiermee een gebedsles voor: alleen door Gods rijke genade kan men dicht tot Hem naderen. Zo mogen wij nu door geloof in Jezus’ offerbloed vrijmoedig ingaan in Gods hemelse heiligdom… (Hebreeën 10:19-20).
De macht van bedrog (vers 10-11)
Opnieuw ziet David de goddelozen en beschrijft hen op grond van hun overtredingen en uitingen.4 Woorden van boosdoeners zijn verwoestend, en wie deze weg volgt zal omkomen.5 Opvallend is de nadruk die gelegd wordt op de macht van leugen als bijzondere bedreiging voor Gods gerechtvaardigden. Opnieuw klinkt een bede waarin David vraagt om Gods oordeel over de zonde. Dit is niet persoonlijk bedoeld, maar algemeen ten aanzien van wie opstaan tegen God, want dit valt immers niet te rechtvaardigen.
Zegen en vreugde voor gerechtvaardigden (vers 12-13)
In tegenstelling tot de opstandigen tegen God worden nu alle door God gerechtvaardigden aangesproken als ‘die schuilen bij U’. David roept hen op altijd in God verblijd te zijn, te jubelen vanwege Zijn overdekkende bescherming. Wie Zijn naam (vgl. Handelingen 4:12) liefhebben zullen juichen. Nog éénmaal roept David: ‘HERE’. Hij weet zeker dat hij uiteindelijk Gods zegen en uitredding zal ontvangen, omdat Hij hoort, antwoordt en hem met Zijn gunst zal omringen. Deze zekerheid bemoedigt ons en leert ons met dit geloof tot de hemelse Vader te naderen.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 De in het opschrift voorkomende uitdrukking ‘el hannechiloth’ betekent mogelijk ‘bij fluitspel’.
2 Later zou Tomas zo’n geloofsbelijdenis herhalen (Joh. 20:28)
3 Hier wordt de mens bedoeld die bewust God afwijst (Ps. 14:1a).
4 Gods Woord wijst op het verschil tussen de weg van deze godloze mensen en de gerechtvaardigden door geloof (Ps. 1; Rom. 3:21-25).
5 De apostel Paulus citeert vers 10c in zijn beschrijving van alle mensen onder de zondemacht (Rom. 3:13), terwijl David hier focust op de bedreiging van bedriegers en leugenaars voor het leven van de rechtvaardigen.