Psalm 4: ‘In de ruimte’ gesteld…

Gieneke van Veen-Vrolijk • 92 - 2016 • Uitgave: 13
Psalm 4, wel geduid als een ‘avondpsalm’, spreekt van innerlijke rust in tijden van grote onrust. De naderende avond is voor psalmist David (vers 1) gelegenheid om zijn geloof in de Here te belijden en anderen op te roepen dit eveneens te doen.

David bevindt zich in een benauwende situatie: vernederd en aangevallen door mensen die kwaadaardige laster en leugens over hem verspreid(d)en. In dit opzicht is deze psalm blijvend actueel en voor velen pijnlijk herkenbaar.

Bede, hulproep en belijdenis (vers 2)
David bidt in zijn verstikkende nood en put troost en kracht uit het feit dat de Here hem in het verleden uitredde. Nu zal Hij dat weer doen. Ditmaal gaat het niet zo zeer om uitredding uit fysiek gevaar. De vijandelijke aanvallen zijn nu anders gericht: op zijn persoon, waardigheid en eer. Zijn reputatie is aangevallen en hij heeft in deze, vooral innerlijke benauwdheid, Gods troost, bemoediging en bevestiging nodig. Hij smeekt tweemaal om verhoring en roept tot de Here die hij aanspreekt als ‘God van mijn gerechtigheid’. Bestaat er een rechtvaardige die lijdt vanwege volkomen onschuld? Alleen Jezus! David beseft dat hijzelf zondaar is en smeekt: ‘Wees mij genadig’, maar hij weet dat zijn gerechtigheid geheel ligt in zijn rechtvaardige God.
David belijdt dat die God hem eerder verlichting schonk in benauwde situaties en hem ‘in de ruimte’ stelde. Hij bidt vertrouwensvol dat Hij ook ditmaal verruiming zal maken voor zijn beangstigde, opgejaagde, benauwde hart…

Davids reactie (vers 3-6)
Vervolgens richt David zich tot de, met name vijandige, mensen die hem omringen. Hij spreekt over de erge vernedering die hij onderging: te schande gemaakt, zijn aanzien, eer, (koninklijke) positie en waardigheid onderuit gehaald door leugenpraktijken en laster. Aangevallen door mensen die bedrog doelgericht zoeken en leegheid van goddeloze praktijken liefhebben (vgl. Psalm 40:5). Het is niet uitgesloten dat ook de Here zelf, Davids Eer, is aangevallen (vgl. Psalm 106:20). Ook hierin is deze psalm schrijnend actueel!
David roept de mensen toe te weten dat de Here hem maakte tot een ‘voor Zichzelf apart gestelde begenadigde’. Dit houdt in geroepen te zijn om in gemeenschap met de Here God te leven… Het besef van deze hoge roeping (vgl. Efeziërs 4:1) en de wetenschap door louter genade de Here toe te behoren, geven kracht en rust. De bede van vers 2 gaat nu over in woorden van zekerheid: ‘de Here hoort mijn roepen tot Hem’. David vervolgt zijn reactie naar de mensen toe met de oproep te beven voor God en niet te zondigen. Omdat de Here hoort, kan men met een stil hart tot Hem spreken. Vanuit deze geloofszekerheid roept David zelfs op de Here te offeren en op Hem te vertrouwen!

Ware vreugde (vers 7-8)
Ontmoedigende, negatieve vragen dwingen David tot een positieve reactie. Zijn het nu moedeloze vrienden die hem de put in praten? Hiertegenover stelt hij de woorden uit de priesterbede ‘Here, verhef over ons het licht van uw aangezicht…’ (Numeri 6:24-26). David stelt het contrast tussen geestelijke innerlijke vreugde van het hart dat rust in God, en de uiterlijke blijdschap van wie zich verheugt over aardse, materiële zaken. Deze vreugde gaat uit van gunstige omstandigheden, die echter variabel zijn, bepaald door allerlei wisselende factoren.
De innerlijke vreugde komt voort uit de relatie met de Here en houdt stand te midden van de hevigste storm, in tijden van tegenslagen en ontmoediging. Het hart is vreugdevol wanneer we ons bewust worden van al Gods gunstbewijzen (vgl. Nehemia 8:11-12; Psalm 92:5). Dit biedt een hoopvol perspectief…

Geloofsvertrouwen (vers 9)
David eindigt met heerlijk vertrouwen. Dit als vrucht van gebed: benauwdheid veranderde in geestelijke rust. David legt nu al zijn problemen, moeiten, zorgen in Gods hand en weet: Zijn ‘shalom’ houdt welzijn, rust, zekerheid, vrede met Hem in. Hij belijdt de Here zijn overtuiging dat Hij alleen hem zekerheid biedt. Daarin gerust kan hij liggen en meteen ook slapen. Zijn hart gesteld in de ruimte van Gods vrede…

Gieneke van Veen-Vrolijk