Psalm 28: Wachten op de HERE

Gieneke van Veen-Vrolijk • 93 - 2017 • Uitgave: 17
Psalm 28 begint als een intens droeve persoonlijke klaagpsalm, maar eindigt als heerlijk danklied voor ontvangen antwoord en uitredding. God antwoordt echter niet altijd volgens ons plan of tijdsschema.

Deze psalm van David (vers 1a) leert ons hoe te wachten op de tijd van de HERE: door te volharden in gebed (vgl. Lucas 18:1-8). God is niet onrechtvaardig of onverschillig voor het geroep van zijn kinderen. Integendeel! Hij verhoort op Zijn tijd en wijze…

Hulproep en smeekbede (vers 1b-2)
Uiterst ellendige situatie – vijanden of ziekte? – leidt de psalmist tot grote wanhoop. Zijn herhaalde smekingen ‘wees niet doof’, ‘opdat U niet zult zwijgen’, ‘hoor’ tonen dat hij al gedurende lange(re) tijd bidt… In zijn noodkreet gebruikt David het beeld ‘rots’ om toch zijn vaste geloof en vertrouwen in God uit te drukken: de HERE is zijn onwankelbare, vaste Rots (vgl. Deuteronomium 32:4,13,18,31; Psalm 27:5c).
Is nu zijn grote angst te sterven en te worden gerekend als een verworpene die door een voortijdige dood zal omkomen? Eerder geeft hij hiermee aan dat leven zonder Gods antwoord, waar hij zo naar hunkert, is als sterven. Het ware leven is met en uit Gods Woord (Deuteronomium 8:3; Matteüs 4:34). David roept zijn intense smekingen uit tot Hem, met opgeheven handen1 richting het heilige der heilige van Gods Huis, de plaats waar de ark van het verbond staat en zo Gods aanwezigheid onder Zijn volk uitdrukt.2 Op die plaats wordt op Yom Kippoer ook het verzoeningsbloed geofferd. Juist daarheen richt de smekeling het gebed, daar ontvangt de bidder antwoord…

Bede om gerechtigheid (vers 3-5)
In een bede om hulp en vergelding smeekt David niet het lot van de goddelozen te hoeven ondergaan. Zij die onrecht bedrijven en tot hun naasten misleidend ‘vrede spreken’ met slechte bedoelingen. Helaas is dit actueel, herkenbaar. David beseft echter eveneens tot deze dingen in staat te zijn en ook zó kan worden meegesleurd. Hij bidt om gerechtigheid ten opzichte van het hem omringende en bedreigende kwaad.3 Mogelijk bevat vers 5 al antwoord op de smeking4: wie de Here en Zijn werken negerend verachten, worden niet gebouwd. Dat houdt nu in: wie God en Zijn heilswerk – geopenbaard in Jezus Christus – bewust afwijzen, zullen door Hem niet gebouwd worden, maar voor eeuwig Zijn zegen ontberen.

De smeekbede verhoord (vers 6-7)
Hier gaat de psalm over in uitbundige lofprijzing. De Here antwoordt, een smekeling wordt verhoord… David vergeet nu niet te danken! Bemoediging en praktische les voor ons (vgl. Lucas 17:17-18). David getuigt hoe zijn hart op de Here als zijn kracht en schild vertrouwde en Zijn hulp ontving! Nu zingt hij met blij hart zijn dankbare lofprijzing.

Zegeningen delen (vers 8-9)
De psalm die tot nu toe strikt persoonlijk was, omvat nu heel Gods volk. Door Gods duidelijke antwoord vat de psalmist moed om voor heel het volk Gods uitredding te vragen. Hij belijdt als gezalfde koning dat de HERE zijn sterkte is, maar ook van zijn volk. In een slotbede richt David, de herder/koning zich nu tot de Herder/Koning van Israël en bidt: zegen uw erfbezit, wees hun Herder en draag hen voor eeuwig (Jesaja 63:9; vgl. Jesaja 40:11; 46:1-7).

Wie met smekingen tot de Here nadert in Zijn heiligdom, daar waar het verzoenende offerbloed vloeide (vgl. Hebreeën 10:19-22), mag Hem ontmoeten en weten dat Hij antwoordt… Na volhardend gebed zal dank en lofprijzing opstijgen!

Gieneke van Veen-Vrolijk

1 Het opheffen van handen als gebedshouding kan uitdrukken: smeken in nood (Klaagliederen 2:17a; Psalm 77:3), vertrouwen in God, afhankelijkheid van Hem (Psalm 63:5; 1 Timoteüs 2:8).
2 In deze psalm heeft Gods Huis een belangrijke plaats (vgl. Psalm 26:8; 27:4). Ten tijde van David was de tempel er nog niet. De hier voorkomende uitdrukking ‘heilige der heilige’ duidt op het binnenste en heiligste deel van de tabernakel en later van de tempel, vgl. 1 Koningen 6:19.
3 Dit druist niet in tegen het NT dat ons leert bidden voor vijanden (Lucas 23:34). Uiteindelijk wordt de mens wel beoordeeld naar zijn daden (Openbaring 20:12; 22:12); God zal ingrijpen (Openbaring 6:9-11; 2 Petrus 2:9). In het einde der tijden zal Hij als Rechter de wereld oordelen.
4 Dit kan blijken uit feit dat vers 5 in de 3e persoon over de Here spreekt, terwijl in de voorafgaande verzen God in de 2e persoon wordt aangesproken.