Psalm 27: Mijn leven lang verkeren in het heiligdom
Een sprankelende, indringende psalm over de vreugde van het huis van de Here, Zijn bescherming en de onbetwistbare toewijding van de psalmist aan God en zijn vertrouwen in Hem. David, de auteur (vers 1a) ziet het huis van de Here als heiligdom waar hij veilig is voor vijanden en als plaats van ontmoeting met God van aangezicht tot aangezicht.
Het is een troostvolle psalm van vertrouwen (vers 1-6), geschreven tegen de achtergrond van vele vijanden, maar tevens droeve klacht waarin David in een intens gebed roept om hulp tegen zijn tegenstanders (vers 7-14). Deze twee hoofddelen hebben elk een eigen toonzetting en strekking, maar vormen toch een inhoudelijke eenheid: vertrouwen op God ten tijde van vijandige tegenstand en het diepe verlangen altijd Gods aangezicht te zoeken…
Zielsvertrouwen (vers 1-3)1
De psalm opent met een heldere geloofsbelijdenis en uiting van vertrouwen, waarin hij belijdt wat de HERE voor hem is: licht, verlossing, sterkte. Licht is een natuurbeeld voor allerlei positieve zaken: waarheid, leven, vreugde, goedheid, zuiverheid, verlichting, hoop (zie Psalm 43:3; 36:10; 97:11; Jesaja 5:20).2 Hier leert David ons dat zelfs bij dreigende oorlog Gods licht de angstige duisternis verdrijft… De HERE is ook verlossing/heil, redding van vijanden, met name de vijand van onze ziel (vgl. 1 Petrus 5:8). God is de sterkte van Davids leven. Het hier voorkomende woord (ma`oz) duidt tevens op een sterke schuilplaats, een zekere vesting en toevluchtsoord. Met David mag ik weten dat mijn leven verzekerd is in en bij de HERE! Ondanks dreiging, gevaren, in Hem geborgen ben ik altijd veilig (Spreuken 18:10).
Zielsverlangen (vers 4-6)
Davids enige, grote verlangen is alle dagen van zijn leven in het huis van de HERE te verblijven. Daarvoor spant hij zich in, dat is zijn hoge doel. Hij pretendeert niet Leviet of priester in de tempel te zijn, maar wil voortdurend Gods aanwezigheid genieten in Zijn huis en zich daarin verheugen. Hij noemt dit ook in Psalm 23:6, doelend op Gods eeuwige, hemelse woning. Hier doelt hij echter op Gods aardse woonplaats en heiligdom, dat hij beschrijft als ‘huis van de HERE’, ‘tempel’, ‘hut/verblijfplaats’, ‘tent’.3
Davids enige doel is daar in het heiligdom de HERE zélf te ontmoeten, Zijn schoonheid en goedgunstigheid te aanschouwen. Dát is gemeenschap met Hem genieten… Daar in het heiligdom (onder)zoekt en vraagt de psalmist naar Gods wil, onderricht, leiding. Zo verhoogt de HERE Zijn kind dat Hem zoekt op een onwankelbare rots! Vanuit die heerlijke, zekere positie kun je – in vreugde en pijn – Hem aanbidden, loven en dankzeggen… Vergelijk Hebreeën 10:19-20.
Leer mij uw weg… (vers 7-12)
De psalm van vertrouwen gaat hier abrupt over in klagende smeking. Davids belijdenis wordt bidden: “Hoor, HERE mijn stem…” David voelt zich verworpen, smeekt om genade en antwoord. Hij zoekt aanvaarding, verhoring, leiding, bescherming. Toch houdt hij vast aan zijn enige sterke zielsverlangen: Gods aangezicht zal ik zoeken! Hij is echter niet alleen een aanbidder, maar ook een pelgrim, die te midden van verwerpen, verlatenheid en verdriet Gods weg wil leren en deze als levenspad volgen te midden van al zijn nood. Hier wordt ons een rijke levensles geleerd!
Geloof en wacht (vers 13-14)
David weet dat hij van de HERE aanvaarding, verhoring, leiding en bescherming die hij behoeft zal ontvangen. Daarom eindigt hij met dezelfde rustige, vertrouwensvolle geloofsuiting waarmee hij begon en gelooft dat hij ‘het goede van de HERE in het land der levenden zal zien.’ Hiermee doelt hij op ‘hier en nu’ en verbindt hieraan de oproep en opdracht op de HERE te wachten met een door Hem gesterkt en moedig hart. Dat is geen onzeker afwachten, maar gelovig en zeker uitzien naar wat God zal doen…
Ja, wacht op de HERE.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit psalmdeel heeft een weloverwogen structuur: de verzen 1 en 3 bestaan beide uit parallelle zinnen waarin David spreekt van zijn vaste Godsvertrouwen. Hiertussen geklemd staat vers 2 die de nederlaag van de vijanden bezingt.
2 God is licht en woont in ontoegankelijk licht (1 Timoteüs 6:16) en maakt onze duisternis tot licht (Psalm 18:29). De Here Jezus wordt ‘licht’ genaamd, Hij bracht het ware Godslicht in deze wereld (Johannes 1:5,9; 12:46).
3 Toen David dit schreef was Gods huis nog een tent, opgericht voor de Ark die hij vanuit Kirjath Jearim naar de berg Sion bracht (2 Samuël 6:17).
Het is een troostvolle psalm van vertrouwen (vers 1-6), geschreven tegen de achtergrond van vele vijanden, maar tevens droeve klacht waarin David in een intens gebed roept om hulp tegen zijn tegenstanders (vers 7-14). Deze twee hoofddelen hebben elk een eigen toonzetting en strekking, maar vormen toch een inhoudelijke eenheid: vertrouwen op God ten tijde van vijandige tegenstand en het diepe verlangen altijd Gods aangezicht te zoeken…
Zielsvertrouwen (vers 1-3)1
De psalm opent met een heldere geloofsbelijdenis en uiting van vertrouwen, waarin hij belijdt wat de HERE voor hem is: licht, verlossing, sterkte. Licht is een natuurbeeld voor allerlei positieve zaken: waarheid, leven, vreugde, goedheid, zuiverheid, verlichting, hoop (zie Psalm 43:3; 36:10; 97:11; Jesaja 5:20).2 Hier leert David ons dat zelfs bij dreigende oorlog Gods licht de angstige duisternis verdrijft… De HERE is ook verlossing/heil, redding van vijanden, met name de vijand van onze ziel (vgl. 1 Petrus 5:8). God is de sterkte van Davids leven. Het hier voorkomende woord (ma`oz) duidt tevens op een sterke schuilplaats, een zekere vesting en toevluchtsoord. Met David mag ik weten dat mijn leven verzekerd is in en bij de HERE! Ondanks dreiging, gevaren, in Hem geborgen ben ik altijd veilig (Spreuken 18:10).
Zielsverlangen (vers 4-6)
Davids enige, grote verlangen is alle dagen van zijn leven in het huis van de HERE te verblijven. Daarvoor spant hij zich in, dat is zijn hoge doel. Hij pretendeert niet Leviet of priester in de tempel te zijn, maar wil voortdurend Gods aanwezigheid genieten in Zijn huis en zich daarin verheugen. Hij noemt dit ook in Psalm 23:6, doelend op Gods eeuwige, hemelse woning. Hier doelt hij echter op Gods aardse woonplaats en heiligdom, dat hij beschrijft als ‘huis van de HERE’, ‘tempel’, ‘hut/verblijfplaats’, ‘tent’.3
Davids enige doel is daar in het heiligdom de HERE zélf te ontmoeten, Zijn schoonheid en goedgunstigheid te aanschouwen. Dát is gemeenschap met Hem genieten… Daar in het heiligdom (onder)zoekt en vraagt de psalmist naar Gods wil, onderricht, leiding. Zo verhoogt de HERE Zijn kind dat Hem zoekt op een onwankelbare rots! Vanuit die heerlijke, zekere positie kun je – in vreugde en pijn – Hem aanbidden, loven en dankzeggen… Vergelijk Hebreeën 10:19-20.
Leer mij uw weg… (vers 7-12)
De psalm van vertrouwen gaat hier abrupt over in klagende smeking. Davids belijdenis wordt bidden: “Hoor, HERE mijn stem…” David voelt zich verworpen, smeekt om genade en antwoord. Hij zoekt aanvaarding, verhoring, leiding, bescherming. Toch houdt hij vast aan zijn enige sterke zielsverlangen: Gods aangezicht zal ik zoeken! Hij is echter niet alleen een aanbidder, maar ook een pelgrim, die te midden van verwerpen, verlatenheid en verdriet Gods weg wil leren en deze als levenspad volgen te midden van al zijn nood. Hier wordt ons een rijke levensles geleerd!
Geloof en wacht (vers 13-14)
David weet dat hij van de HERE aanvaarding, verhoring, leiding en bescherming die hij behoeft zal ontvangen. Daarom eindigt hij met dezelfde rustige, vertrouwensvolle geloofsuiting waarmee hij begon en gelooft dat hij ‘het goede van de HERE in het land der levenden zal zien.’ Hiermee doelt hij op ‘hier en nu’ en verbindt hieraan de oproep en opdracht op de HERE te wachten met een door Hem gesterkt en moedig hart. Dat is geen onzeker afwachten, maar gelovig en zeker uitzien naar wat God zal doen…
Ja, wacht op de HERE.
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit psalmdeel heeft een weloverwogen structuur: de verzen 1 en 3 bestaan beide uit parallelle zinnen waarin David spreekt van zijn vaste Godsvertrouwen. Hiertussen geklemd staat vers 2 die de nederlaag van de vijanden bezingt.
2 God is licht en woont in ontoegankelijk licht (1 Timoteüs 6:16) en maakt onze duisternis tot licht (Psalm 18:29). De Here Jezus wordt ‘licht’ genaamd, Hij bracht het ware Godslicht in deze wereld (Johannes 1:5,9; 12:46).
3 Toen David dit schreef was Gods huis nog een tent, opgericht voor de Ark die hij vanuit Kirjath Jearim naar de berg Sion bracht (2 Samuël 6:17).