Psalm 24: ‘De Koning van de glorie komt…’
Deze psalm vermeldt het koningschap van de Here God. David, de auteur (vers 1a), vermeldt niet welke gebeurtenis de aanleiding vormde tot het schrijven van dit lied. Het is echter zeer goed mogelijk dat David deze psalm componeerde toen hij de Ark van het Verbond van de Here terugbracht naar Jeruzalem (2 Samuël 6). Immers, de God van Israël woonde tussen de vleugels van de twee cherubs op de Ark, die zo symbool was van Gods aanwezigheid bij Zijn verbondsvolk (Exodus 25:10-22). Bij deze feestelijke, bijzondere gebeurtenis past wel de tweemaal klinkende jubeltoon ‘verhef jullie hoofden, poorten…’ (vers 7,9).
De psalm omvat drie onderscheiden delen met elk een eigen subthema en stijl. Elk psalmdeel spreekt over de soevereine heerschappij van de Here God en bevat een eigen vorm van identificatie met een belangrijke theologische stelling.
De Schepper is Eigenaar van de wereld (vers 1b-2)
Deze opmerkelijke opening toont ons dat de hele aarde en alles wat zij bevat de HERE als Schepper toebehoort, evenals alle wereldbewoners. Hij fundeerde de aarde op de zeeën en stromen (vgl. Psalm 136:6a) en van Hem is alles en iedereen. Dit is een uiterst belangrijke geloofsverklaring! JHWH, de God van Israël, wordt hier geïdentificeerd als Schepper en soevereine Eigenaar van geheel de bewoonde wereld. Zo ziet de psalmist de werkelijkheid en de wereld om zich heen.
Deze belijdenis ontkent dat iemand of iets anders enige vorm van eigenaarsrecht op de wereld kan claimen.1 Alle wereldbewoners zijn wat betreft hun bestaan afhankelijk van de HERE, zij vormen Zijn bezit. Het vervolg van de psalm leert ons dat Gods koninkrijk universeel is en dat JHWH, de HERE, als God niet exclusief de Israëlieten toebehoort.2
Wie kan naderen tot God? (vers 3-6)
Het tweede psalmdeel identificeert degenen die bovenstaande geloofsbelijdenis uiten. Dit betreft primair Gods volk dat optrekt naar Jeruzalem, maar omvat de gemeente van allen die de Wereldeigenaar erkennen en zoeken. Het onderwijs over het naderen tot Gods heiligdom wordt uitgewerkt door middel van een vraag en antwoord (vers 3-4), gevolgd door een belofte en bevestiging (vers 5-6). Wie kan komen tot Gods heilige plaats? Het antwoord op deze kernvraag wijst op het innerlijke wezen van de mens en zijn uiterlijke handelen.
Allesbepalend is de relatie met de Here God en daaruit voortvloeiend de relatie met de medemens. Allereerst gaat het om het hart! Een ‘zuiver hart’ kan alleen de Here God schenken door Zijn vergeving en reiniging door het geloof in Hem (Psalm 51:12; 73:1).3 Een zuiver hart wijst op innerlijke heiliging en over zo iemand spreekt de Here Jezus Zijn zegen uit, die mens zal God zien (Matteüs 5:8).
Maar ook het handelen is belangrijk. ‘Reine handen’ behoren toe aan wie innerlijk geheiligd is en daardoor dit ook uiterlijk manifesteert in daden en levenswandel.4 Die mens richt zich niet op valsheid en bedrog, maar zoekt Gods zegen. Wie door Gods vergeving geheiligd is, kan naderen tot Hem (zie Hebreeën 10:19-20) om gerechtvaardigd door Zijn heil Zijn zegen te ontvangen… Deze belofte geldt allen die Zijn aangezicht zoeken!
De Gloriekoning komt… (vers 7-10)
Met de komst van de koning naar Jeruzalem wordt de climax van de psalm bereikt. Nadat de wereldbewoners en Gods volk zijn benoemd, wordt nu de binnenkomende Gloriekoning geïdentificeerd.5 In Gods vijfmaal klinkende eretitel staat Zijn eervolle, majesteitelijke glorie centraal: ‘Koning van eer, glorie, majesteit’. De vraag wie de gloriekoning is wordt stellig beantwoord: ‘JHWH, de HERE, sterk, geweldig…’ Maar Hij is ook de ‘HERE van de legermachten’, Opperbevelhebber!6 Dat is Zijn troonnaam (Jesaja 6:5, vgl. Psalm 84:2,4). Door herhaling van Gods eretitel dringt het diep door: de Gloriekoning en Eigenaar van de wereld komt tot de mens.
Psalm 24 werd gezongen op de eerste dag van de week. Binnen de tempelmuren klonken deze woorden, vraag en antwoord gezongen bij beurtzang. Eens klonk buiten de tempelmuren ‘gezegend Hij die komt…’ (Psalm 118:26; Matteüs 21:9), toen de Zoon van God kwam tot de Zijnen en als Koning Jeruzalem binnenging. Echter, om gekroond te worden met een doornenkroon en te sterven aan het kruis in mijn plaats. Wat een voorrecht door Hem tot God te mogen naderen…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit betekent dat aan geen enkele godheid, systeem of theorie de oorsprong van al het bestaande kan worden toegeschreven.
2 Deze gedachte dat Gods koninkrijk alleen Israël betrof leefde ook ten tijde van de Here Jezus. Na de opstanding vroeg men Hem: ‘Here, zult u in deze tijd het koninkrijk voor Israël weer herstellen?’, vgl. Handelingen 1:6.
3 In het Oude Testament vond vergeving en verzoening plaats door geloof in de plaatsvervangende offers, profetische heenwijzing naar het unieke offer van Gods Zoon door Wie in deze genadetijd vergeving geboden wordt.
4 Het tegengestelde vinden we bij Pilatus die slechts uiterlijk ‘onschuldige handen’ toonde (Matteüs 27:24). Hij was schuldig, want hij veroordeelde Jezus die hijzelf driemaal onschuldig had verklaard (Johannes 18:38, 19:4,6).
5 Vijfmaal klinkt in dit psalmdeel de uitdrukking ‘melekh hakkavod’: koning van de glorie/eer/majesteit.
6 Het betreft de uitdrukking JHWH tsevaoth: HERE van de legers/legermachten.
De psalm omvat drie onderscheiden delen met elk een eigen subthema en stijl. Elk psalmdeel spreekt over de soevereine heerschappij van de Here God en bevat een eigen vorm van identificatie met een belangrijke theologische stelling.
De Schepper is Eigenaar van de wereld (vers 1b-2)
Deze opmerkelijke opening toont ons dat de hele aarde en alles wat zij bevat de HERE als Schepper toebehoort, evenals alle wereldbewoners. Hij fundeerde de aarde op de zeeën en stromen (vgl. Psalm 136:6a) en van Hem is alles en iedereen. Dit is een uiterst belangrijke geloofsverklaring! JHWH, de God van Israël, wordt hier geïdentificeerd als Schepper en soevereine Eigenaar van geheel de bewoonde wereld. Zo ziet de psalmist de werkelijkheid en de wereld om zich heen.
Deze belijdenis ontkent dat iemand of iets anders enige vorm van eigenaarsrecht op de wereld kan claimen.1 Alle wereldbewoners zijn wat betreft hun bestaan afhankelijk van de HERE, zij vormen Zijn bezit. Het vervolg van de psalm leert ons dat Gods koninkrijk universeel is en dat JHWH, de HERE, als God niet exclusief de Israëlieten toebehoort.2
Wie kan naderen tot God? (vers 3-6)
Het tweede psalmdeel identificeert degenen die bovenstaande geloofsbelijdenis uiten. Dit betreft primair Gods volk dat optrekt naar Jeruzalem, maar omvat de gemeente van allen die de Wereldeigenaar erkennen en zoeken. Het onderwijs over het naderen tot Gods heiligdom wordt uitgewerkt door middel van een vraag en antwoord (vers 3-4), gevolgd door een belofte en bevestiging (vers 5-6). Wie kan komen tot Gods heilige plaats? Het antwoord op deze kernvraag wijst op het innerlijke wezen van de mens en zijn uiterlijke handelen.
Allesbepalend is de relatie met de Here God en daaruit voortvloeiend de relatie met de medemens. Allereerst gaat het om het hart! Een ‘zuiver hart’ kan alleen de Here God schenken door Zijn vergeving en reiniging door het geloof in Hem (Psalm 51:12; 73:1).3 Een zuiver hart wijst op innerlijke heiliging en over zo iemand spreekt de Here Jezus Zijn zegen uit, die mens zal God zien (Matteüs 5:8).
Maar ook het handelen is belangrijk. ‘Reine handen’ behoren toe aan wie innerlijk geheiligd is en daardoor dit ook uiterlijk manifesteert in daden en levenswandel.4 Die mens richt zich niet op valsheid en bedrog, maar zoekt Gods zegen. Wie door Gods vergeving geheiligd is, kan naderen tot Hem (zie Hebreeën 10:19-20) om gerechtvaardigd door Zijn heil Zijn zegen te ontvangen… Deze belofte geldt allen die Zijn aangezicht zoeken!
De Gloriekoning komt… (vers 7-10)
Met de komst van de koning naar Jeruzalem wordt de climax van de psalm bereikt. Nadat de wereldbewoners en Gods volk zijn benoemd, wordt nu de binnenkomende Gloriekoning geïdentificeerd.5 In Gods vijfmaal klinkende eretitel staat Zijn eervolle, majesteitelijke glorie centraal: ‘Koning van eer, glorie, majesteit’. De vraag wie de gloriekoning is wordt stellig beantwoord: ‘JHWH, de HERE, sterk, geweldig…’ Maar Hij is ook de ‘HERE van de legermachten’, Opperbevelhebber!6 Dat is Zijn troonnaam (Jesaja 6:5, vgl. Psalm 84:2,4). Door herhaling van Gods eretitel dringt het diep door: de Gloriekoning en Eigenaar van de wereld komt tot de mens.
Psalm 24 werd gezongen op de eerste dag van de week. Binnen de tempelmuren klonken deze woorden, vraag en antwoord gezongen bij beurtzang. Eens klonk buiten de tempelmuren ‘gezegend Hij die komt…’ (Psalm 118:26; Matteüs 21:9), toen de Zoon van God kwam tot de Zijnen en als Koning Jeruzalem binnenging. Echter, om gekroond te worden met een doornenkroon en te sterven aan het kruis in mijn plaats. Wat een voorrecht door Hem tot God te mogen naderen…
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 Dit betekent dat aan geen enkele godheid, systeem of theorie de oorsprong van al het bestaande kan worden toegeschreven.
2 Deze gedachte dat Gods koninkrijk alleen Israël betrof leefde ook ten tijde van de Here Jezus. Na de opstanding vroeg men Hem: ‘Here, zult u in deze tijd het koninkrijk voor Israël weer herstellen?’, vgl. Handelingen 1:6.
3 In het Oude Testament vond vergeving en verzoening plaats door geloof in de plaatsvervangende offers, profetische heenwijzing naar het unieke offer van Gods Zoon door Wie in deze genadetijd vergeving geboden wordt.
4 Het tegengestelde vinden we bij Pilatus die slechts uiterlijk ‘onschuldige handen’ toonde (Matteüs 27:24). Hij was schuldig, want hij veroordeelde Jezus die hijzelf driemaal onschuldig had verklaard (Johannes 18:38, 19:4,6).
5 Vijfmaal klinkt in dit psalmdeel de uitdrukking ‘melekh hakkavod’: koning van de glorie/eer/majesteit.
6 Het betreft de uitdrukking JHWH tsevaoth: HERE van de legers/legermachten.