Psalm 12: Gods Woord van waarheid overwint alle bedrog
Psalm 12 gaat over gebruik en misbruik van taal en woorden, over de macht en uitwerking van het – vooral gesproken – woord. Woorden kunnen verheffen of neerwerpen, opbouwen of vernietigen, bemoedigend of ontmoedigend destructief zijn. Menselijk woordgebruik kan eervol of juist beschamend zijn.
Deze psalm toont ons het ontegenzeggelijke contrast tussen het onbetrouwbare mensenwoord en het onveranderlijke, altijd betrouwbare Woord van God.
David is de dichter van deze psalm, bedoeld voor de koorleider (vers 1).1
De woorden van de verdorven mens (vers 2-5)
De psalm opent met een roep tot de HERE en een smeking om verlossing. David voelt zich geheel verlaten tegenover aanvallen van mensen met misleidende, valse tong. Er zijn geen eerlijke, betrouwbare mensen meer in zijn nabijheid. De psalmist klaagt vanwege de situatie van het volk: het aantal mensen dat God eert en dient wordt steeds kleiner en hij signaleert dat de Godvrezende mens die Hem trouw blijft steeds minder invloed uitoefent op omgeving en samenleving. Mensen zijn onbetrouwbaar, er heerst bedrog, men spreekt dubbelhartig en valt aan met gladde, scherpe tong. Een herkenbare situatie die pijnlijk actueel is!
David smeekt de HERE om bescherming tegen de hoogmoedige, grootsprekende bedriegers die menen dat hun tong en lippen hen doet overheersen. Zij denken dat hun bedrieglijke taalgebruik hen macht geeft en tot de overwinning leidt. Zij zetten hun taalmisbruik in om persoonlijke macht te verwerven ten koste van de waarheid en tot uitbuiting van de zwakken. Zij vertrouwen op hun taalbekwaamheid om woorden om te buigen naar eigen voordeel.
De psalmist is omringd door deze mensen van bedrog. Zij zijn hoogmoedig, verdorven en gebruiken gladde, geslepen woorden, niet gericht op de waarheid, maar om eigen slechte bedoelingen en belangen te dienen. Hiervoor doen deze mensen vier dingen: vleien, bedriegen, misleiden, grootspreken.
David spreekt over ‘gladde lippen’ en een ‘tong vol grootspraak’. Deze beschrijvende uitdrukking is zeer leerzaam. Hij doelt op glad, hoogmoedig taalgebruik dat de waarheid vertroebelt. Woorden kunnen dan bedrieglijk manipulatief zijn. De psalmist benoemt zo het gevaar van mensen die door vleiend gepraat anderen inpalmen, door grootsprekerij misleiden, of door kwaadsprekerij anderen onderuit halen. Mensen die met hun geslepen, sluwe tong de medemens overheersen. Men gelooft hoogmoedig in de macht van eigen woord, blijkens de retorische vraag ‘Wie heerst over ons?’ Deze hoogmoedige vraag dient op ironische wijze als inleiding op Gods antwoord dat nu volgt.
Gods Woorden (vers 6-7)
Dan klinkt Gods stem en (ant)woord: ‘Ik zal nu opstaan…’ (vers 6), vgl. Jesaja 33:10. Dit is het hart van de psalm, hier spreekt de HERE zelf! God ziet de aanval op de zwakke en hoort het gekerm van de verdrukte. Hij komt nu als de Soevereine, almachtige God de ellendige met Zijn kracht te hulp. Dat is nu Zijn belofte die stellig klinkt in deze Godsspraak! Gods Woord tegenover mensenwoord. Hier zien we het contrast tussen waardeloze, leeg holle mensenwoorden van de hoogmoedige en verdorven mens en het reine, krachtige Woord van God. Dat Woord van God wordt in beeldspraak vergeleken met zilver, gesmolten in een smeltkroes, zevenmaal gelouterd. Zo zuiver en kostbaar stelt de psalmist ons Gods heilige, door Zijn Geest geïnspireerde Woord voor.
Antwoord op Gods Woord (vers 8-9)
Aan het einde van de psalm doet zich een opmerkelijke verandering voor. Bedriegers en geweldplegers lopen nog steeds rond en de uiterlijke situatie is onveranderd. Maar David is innerlijk veranderd door de werking van Gods Woord. Wanhopig riep hij de Here om hulp (vers 1) en Hij antwoordde. Hij gaf Zijn zuivere, volledig betrouwbare Woord waarin de psalmist in tijden van zware beproevingen troost, kracht, moed en de waarheid vond. David ontdekte dat hij zich mag vastklampen aan Gods onfeilbare Woord van leven: ‘U, HERE, zult bewaren, beschermen…’ (vers 8).
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 De hier voorkomende Hebreeuwse uitdrukking ‘al hasheminit’ (op de achtste) kan duiden op een muzikale aanwijzing of op een achtsnarig muziekinstrument.
Deze psalm toont ons het ontegenzeggelijke contrast tussen het onbetrouwbare mensenwoord en het onveranderlijke, altijd betrouwbare Woord van God.
David is de dichter van deze psalm, bedoeld voor de koorleider (vers 1).1
De woorden van de verdorven mens (vers 2-5)
De psalm opent met een roep tot de HERE en een smeking om verlossing. David voelt zich geheel verlaten tegenover aanvallen van mensen met misleidende, valse tong. Er zijn geen eerlijke, betrouwbare mensen meer in zijn nabijheid. De psalmist klaagt vanwege de situatie van het volk: het aantal mensen dat God eert en dient wordt steeds kleiner en hij signaleert dat de Godvrezende mens die Hem trouw blijft steeds minder invloed uitoefent op omgeving en samenleving. Mensen zijn onbetrouwbaar, er heerst bedrog, men spreekt dubbelhartig en valt aan met gladde, scherpe tong. Een herkenbare situatie die pijnlijk actueel is!
David smeekt de HERE om bescherming tegen de hoogmoedige, grootsprekende bedriegers die menen dat hun tong en lippen hen doet overheersen. Zij denken dat hun bedrieglijke taalgebruik hen macht geeft en tot de overwinning leidt. Zij zetten hun taalmisbruik in om persoonlijke macht te verwerven ten koste van de waarheid en tot uitbuiting van de zwakken. Zij vertrouwen op hun taalbekwaamheid om woorden om te buigen naar eigen voordeel.
De psalmist is omringd door deze mensen van bedrog. Zij zijn hoogmoedig, verdorven en gebruiken gladde, geslepen woorden, niet gericht op de waarheid, maar om eigen slechte bedoelingen en belangen te dienen. Hiervoor doen deze mensen vier dingen: vleien, bedriegen, misleiden, grootspreken.
David spreekt over ‘gladde lippen’ en een ‘tong vol grootspraak’. Deze beschrijvende uitdrukking is zeer leerzaam. Hij doelt op glad, hoogmoedig taalgebruik dat de waarheid vertroebelt. Woorden kunnen dan bedrieglijk manipulatief zijn. De psalmist benoemt zo het gevaar van mensen die door vleiend gepraat anderen inpalmen, door grootsprekerij misleiden, of door kwaadsprekerij anderen onderuit halen. Mensen die met hun geslepen, sluwe tong de medemens overheersen. Men gelooft hoogmoedig in de macht van eigen woord, blijkens de retorische vraag ‘Wie heerst over ons?’ Deze hoogmoedige vraag dient op ironische wijze als inleiding op Gods antwoord dat nu volgt.
Gods Woorden (vers 6-7)
Dan klinkt Gods stem en (ant)woord: ‘Ik zal nu opstaan…’ (vers 6), vgl. Jesaja 33:10. Dit is het hart van de psalm, hier spreekt de HERE zelf! God ziet de aanval op de zwakke en hoort het gekerm van de verdrukte. Hij komt nu als de Soevereine, almachtige God de ellendige met Zijn kracht te hulp. Dat is nu Zijn belofte die stellig klinkt in deze Godsspraak! Gods Woord tegenover mensenwoord. Hier zien we het contrast tussen waardeloze, leeg holle mensenwoorden van de hoogmoedige en verdorven mens en het reine, krachtige Woord van God. Dat Woord van God wordt in beeldspraak vergeleken met zilver, gesmolten in een smeltkroes, zevenmaal gelouterd. Zo zuiver en kostbaar stelt de psalmist ons Gods heilige, door Zijn Geest geïnspireerde Woord voor.
Antwoord op Gods Woord (vers 8-9)
Aan het einde van de psalm doet zich een opmerkelijke verandering voor. Bedriegers en geweldplegers lopen nog steeds rond en de uiterlijke situatie is onveranderd. Maar David is innerlijk veranderd door de werking van Gods Woord. Wanhopig riep hij de Here om hulp (vers 1) en Hij antwoordde. Hij gaf Zijn zuivere, volledig betrouwbare Woord waarin de psalmist in tijden van zware beproevingen troost, kracht, moed en de waarheid vond. David ontdekte dat hij zich mag vastklampen aan Gods onfeilbare Woord van leven: ‘U, HERE, zult bewaren, beschermen…’ (vers 8).
Gieneke van Veen-Vrolijk
1 De hier voorkomende Hebreeuwse uitdrukking ‘al hasheminit’ (op de achtste) kan duiden op een muzikale aanwijzing of op een achtsnarig muziekinstrument.