Pesten in de Bijbel

Wim Embregts • 89 - 2013 • Uitgave: 8
Pesten blijkt een probleem van alle tijden te zijn, want we vinden er een aantal voorbeelden van in de Bijbel en we kunnen daar zien hoe er met dat pestgedrag werd omgegaan. Dat blijkt heel divers te zijn.

Hanna en Peninna
Neem het geval van Hanna, de latere moeder van Samuël. Nu was daar de start al niet zo vreselijk goed. Het ging namelijk om een man, Elkana, die twee vrouwen had, Hanna en Peninna, en daar kan al niet veel goeds van komen. Dat blijkt immers ook in deze geschiedenis te leiden tot onderlinge rivaliteit. We lezen in 1 Samuël 1:2 de kern van het probleem: ‘Peninna had kinderen, maar Hanna had geen kinderen.’ Dat was voor Peninna een zegen, voor Hanna een drama, want in die tijd werd een vrouw verwacht kinderen te krijgen.
Peninna vertoont dan een echt pestgedrag: ‘Haar mededingster echter tergde haar voortdurend om haar tot drift te prikkelen, omdat de HERE haar moederschoot toegesloten had.’ Dat pestgedrag ging jarenlang door en Hanna leed daar verschrikkelijk onder. We lezen niet dat Hanna zich teweer stelde of terugschold. Het enige wat Hanna deed is: haar probleem bij de Here brengen. En zij krijgt via de priester Eli een antwoord en een belofte: ze zal een zoon krijgen en zo gebeurde het ook. De grote profeet Samuël wordt geboren en Hanna’s trauma wordt gelenigd.

Jozef en zijn broers
En dan de geschiedenis van Jozef. Hij wekte de haat van zijn broers op, omdat zijn vader Jakob hem in alles voortrok en zelfs heel mooie kleding gaf. Toen Jozef dromen kreeg, waarin zijn broers er niet al te goed van afkwamen en het leek of hij zich boven hen wilde verheffen, groeide er haat in hun harten. In deze tijd zouden ze de lelijkste twitterberichten naar hem gestuurd hebben. De geschiedenis gaat heel ver, want ten slotte slagen ze erin hem te overmeesteren en verkopen ze hem als slaaf naar Egypte.
Je zou zeggen: einde verhaal, maar dat was niet zo. Het wordt een fantastische geschiedenis die er op uitloopt dat Jozef onderkoning in Egypte wordt. En nu de houding van Jozef. Als zijn broers zich jaren later naar Egypte begeven om daar graan voor brood te kopen, omdat er in hun eigen land hongersnood is, moeten zij zich melden bij de onderkoning, die zich met die graanzaken bemoeit en die zij niet herkennen als hun broer Jozef. Na al het verschrikkelijke leed dat hij door hen geleden had, zou hij alle reden hebben gehad ze in de Egyptische gevangenis te gooien. Maar dat doet hij niet. Als hij zich tot de grote schrik van zijn broers als Jozef openbaart, omhelst hij hen huilend en vergeeft ze alles wat ze hem hebben misdaan.

Elisa
Zo ook die merkwaardige geschiedenis uit 2 Koningen 2. De profeet Elisa heeft zojuist met de mantel van Elia ook zijn gezag verkregen als profeet van God en gaat op pad om te doen wat hij doen moet. Dan komt er ineens een flinke groep van minstens 42 jongeren op hem af die kennelijk opgefokt zijn. In deze tijd zouden we zeggen: die zijn op pad om eens flink keet te schoppen. Dan komt Elisa op hen af, die voor hen een vreemd uiterlijk had: hij was kaalhoofdig, iets wat in die tijd en in die contreien niet veel voorkwam. Dat was voor die jongens een mooie aanleiding om hem eens flink te pesten. Ze gaan op hem af en roepen: “Kom op, kaalkop! Kom op, kaalkop!”
Nu hadden zij er niet op gerekend dat ze niet zomaar iemand voor zich hadden: dit was een dienstknecht van de allerhoogste God! En die kun je niet ongestraft uitschelden. Elisa spreekt in de naam van de Here een vloek over hen uit. Misschien hebben ze toen nog harder gepest. En niet gezien dat er twee berinnen uit het bos kwamen die flink onder hen huishielden. Tweeënveertig van hen worden flink toegetakeld. Het is voor ons heel moeilijk deze geschiedenis te kunnen duiden en er blijven veel vragen, maar een ding is zeker: je kunt niet, wie dan ook, ongestraft pesten.

Davids ellende
Koning David heeft er ook mee te maken gekregen. We vinden de geschiedenis in 2 Samuël 16. Toen hij die verschrikkelijke tijd meemaakte dat zijn zoon Absalom tegen hem in opstand kwam, zodat David ijlings Jeruzalem moest verlaten en wegvluchtte over de Jordaan. Toen kwam een van zijn onderdanen hem al vloekende tegemoet. Hij riep: “Ga weg, ga weg, bloedvergieter, nietswaardige! De HERE vergeldt u al het bloed van het huis van Saul, in wiens plaats gij koning geworden zijt, de HERE geeft het koningschap aan uw zoon Absalom; zie, gij zijt nu in de ellende, omdat gij een bloedvergieter zijt.”
Als iemand je zo aan het uitschelden is, kan dat, in zo’n situatie, bijzonder bedreigend overkomen en David krijgt het advies hem krachtig de mond te snoeren. Maar David wil dat niet. Hij laat het gewoon over zich komen en ziet zelfs de hand van de Here erin. En hij spreekt een verwachting uit: “Misschien zal de HERE op mijn ellende letten en mij het goede schenken in plaats van zijn vervloeking van deze dag.” En zo gebeurde het; voor David liep het goed af.

Jezus bespot
Ten slotte: Jezus. Hij had tijdens Zijn aardse leven heel wat te verdragen aan lelijke woorden, mensen die Hem uit Zijn tent lokten om Hem te brengen tot onverantwoorde uitspraken en openlijke tegenstand. Het kwam tot een climax aan het einde van Zijn aardse loopbaan. ‘Toen spuwden zij Hem in het aangezicht en sloegen Hem met vuisten; En zij trokken Hem zijn klederen uit en deden Hem een scharlaken mantel om… ook vlochten zij van doornen een kroon en zetten die op Zijn hoofd en gaven Hem een riet in Zijn rechterhand. Toen vielen zij voor Hem op de knieën en spotten, zeggende: Wees gegroet, gij Koning der Joden! En zij spuwden naar Hem en namen het riet en sloegen Hem ermede op het hoofd’ (Matteüs 26:27 en 27:30).
De reactie van Jezus was heel bijzonder en door Jesaja prachtig onder woorden gebracht: ‘Hij werd mishandeld, maar hij liet zich verdrukken en deed zijn mond niet open’ (53:7). Want Hij wist van ‘de vreugde, welke voor Hem lag’, en daarom kon Hij het kruis op Zich nemen, de schande niet achtende, en wij weten dat Hij nu ‘gezeten is ter rechterzijde van de troon Gods’ (Hebreeën 12:2). Die verwachting hield Hem op de been toen Hij te lijden had van dat pestgedrag.

Wim Embregts