Ook gij - professor Runia?

Feike ter Velde • 76 - 2000/01 • Uitgave: 3
VRIJZINNIGE THEOLOGISCHE GESCHRIFTEN LEREN STEEDS WEER DAT WE DE DINGEN VAN DE BIJBEL MOETEN VERGEESTELIJKEN, OMDAT DE BIJBEL IN METAFOREN, IN OVERDRACHTELIJK ZIN, SPREEKT DE OPSTANDING IS HET 'MOOIE VERHAAL' VAN HET LEVEN DAT DOOR GAAT, OOK NA DE DOOD. PROFESSOR K. RUNIA - GEREFORMEERD - DOET DIT NIET, MAAR WÈL TEN AANZIEN VAN DE PROFETIE. EEN PROTEST!

In een viertal artikelen in januari en februari jl. in Het Friesch Dagblad schrijft de synodaal-gereformeerde professor dr. K. Runia zijn gedachten op over het komende Vrederijk, zoals dat door Johannes in de Openbaring wordt voorzegd, geprofeteerd.

Samenvattend:
De professor gelooft niet in het komen van dat Rijk.

Nu is het bekend dat de kerk van tijd tot tijd de nodige moeite laat blijken met het laatste bijbelboek, de Openbaring. Op tal van wijzen is het steeds wèg-getheologiseerd, behandeld als stiefkind, of uitgemaakt voor een 'obscurus scriptor' door Johannes Calvijn. Calvijn schreef op alle bijbelboeken zijn commentaren, behalve op de Openbaring. M. Luther schreef: 'Mijn geest kan zich in dit boek niet vinden en voor mij is dat voldoende reden dat ik het niet hoog schat".

Professor K. Runia is dus in 'goed' gezelschap als hij er eveneens blijk van geeft dit bijbelboek niet hoog te schatten. En dat nog wel terwijl Johannes zelf zegt dat het om 'profetie' (1:3) gaat en er een zaligspreking aan heel de profetie van het boek vooraf gaat voor hen die het lezen en geloven, terwijl het boek besloten wordt met de waarschuwing er niets van jezelf in te leggen (22: 18,19). De Here wist vooraf hoe het boek zou worden bestreden, ontkend en gemystificeerd. Er blijft in het betoog van professor Runia van dit deel van het Woord Gods dan ook niet veel over. Hoofdstuk twintig noemt hij 'een merkwaardig hoofdstuk'.

In de eenmaal ingenomen kerkelijke standpunten kan men het boek Openbaring niet goed inpassen Want als men gewoon leest wat er staat, ja dan moeten heel wat boeken en geschriften uit de officiële theologie de prullenbak in. In de loop van de kerkgeschiedenis hebben tal van sekten zich van het boek meester gemaakt en dat is mogelijk ook een verklaring waarom de officiële kerken zich er steeds meer van afkeerden. Overigens, tot schade van de kerk en haar leden.

Waaróm professor Runia over het Duizendjarig Rijk schrijft, wordt uit de artikelen niet duidelijk. Over recente publicaties met betrekking tot het komende Rijk denkt hij wellicht zó laag, dat hij de naam ervan niet wil noemen om zich publiekelijk niet met dit 'lage niveau' te vereenzelvigen. Het is maar een veronderstelling. Wel noemt hij enkele malen 'Het Zoeklicht' en de oprichter ervan, Johannes de Heer.

HET VREDERIJK NU?
Prof. Runia draagt snelle oplossingen aan, met oudbakken omschrijvingen. Het Vrederijk, of Duizendjarig Rijk - er zijn verschillende namen voor - speelt in de tijd van Johannes, zo verklaart hij. Heel het boek Openbaring gaat volgens de professor over de tijd vanaf de hemelvaart tot aan 'vanwaar Hij komen zal om te oordelen de levende en de doden' en het einde van de geschiedenis. Het klassieke kerkelijke standpunt vanaf Augustinus dus. Wie er op de tronen zitten in Openbaring 20? Dat zijn de martelaren van de oude kerk uit Johannes' dagen.

HUTSPOT
Van alle tweeëntwintig hoofdstukken uit het laatste bijbelboek maakt professor Runia hutspot. Men kan er geen touw aan vastknopen. Het is een 'troostboek' voor Johannes, die op Patmos zit en voor de gelovigen van zijn tijd wegens de christenvervolging. In die troost worden dan ook wij - heel de kerk - getroost. En daarmee is de kous af, volgens professor Runia. We moeten de verschillende aspecten van de Openbaring dan ook uitsmeren over verschillende tijden in de kerkgeschiedenis. Er zijn tijden, waarin de kerk vrijheid geniet - daarin zien we de 'motieven' van het Vrederijk - en dan weer zijn er vervolgingen en verdrukkingen en dat zijn de 'motieven' van de oordelen van de Openbaring. Er komt geen Antichrist, die zal regeren in de 'grote verdrukking', dat is ook slechts een 'motief', dat door de hele kerkgeschiedenis heenloopt. Dat kan er zijn en kan ook weer weg gaan in de loop van de tijd. Het gaat niet om echte gebeurtenissen in de Openbaring van Johannes, maar om 'motieven'. Het boek spreekt in 'beelden'. De duizend jaar is 10 maal 10 maal 10, zo heeft prof. Runia uitgerekend en zegt dat het een symbolisch getal is. En zo maakt hij van heel de Openbaring een onbegrijpelijke wir-war, waarbij hij alle degelijke regels van de hermeneutiek - regels voor de uitlegkunde - aan zijn laars lapt. Waar het hem uitkomt zegt hij dat het om beeldspraak gaat of om symboliek. Logisch dat hij verschillende malen zucht: 'Dit zijn moeilijke verzen" of: "Dit zijn nogal moeilijke woorden".

OPNAME VAN DE GEMEENTE
Hij komt er zelf kennelijk ook niet meer uit als hij spreekt over de opname en verzucht: "Het is moeilijk uit te maken in hoever deze uitdrukkingen letterlijk moeten worden genomen. Paulus gebruikt hier 'apocalyptische taal' (welke taal zal dat zijn? - ftv), een taal die altijd gebruik maakt van beelden (lees: metaforen', net als bij Kuitert(!) - ftv). Immers, zo stelt hij, "de Here tegemoet" (1 Thess. 4:17) kan toch niet letterlijk worden opgevat?

Ik wil dan vragen: Waaróm kan dat niet? Ja, dat zegt hij er niet bij. Het kan gewoon niet, volgens zijn wetenschappelijke inzichten.

EEN SCHERP PROTEST
Ik wil hier krachtig tegen protesteren, professor Runia! De apostel Paulus is hier volstrekt helder. Hij spreekt niet in 'beelden', dat is pure inlegkunde. Zo laat u de Bijbel 'buikspreken'. Tegenwoordig lijken allerlei theologen hun toevlucht te nemen tot dit soort uitleg als men er niet uitkomt en de tekst niet past in de eigen theologie. Waarom zou de opstanding van Christus dan ook niet een beeldspraak zijn, zoals uw collega Kuitert en anderen zo stellig beweren? U zit op dezelfde glijbaan van de zogenaamde bijbelkritiek! U hebt de heilige Schrift in dit opzicht onderworpen aan uw theologie. Zo gaat u heersen over de Schrift. U dient echter uw theologie ondergeschikt te maken aan de Schrift. Alles moet voor dat onfeilbare Woord buigen, ook uw theologie. Daar is een hele diepe keuze voor nodig, die grote consequenties heeft voor uw positie in de kerk. Dan zal men u uitspuwen en uw vakbroeders zullen u niet langer erkennen als één van de hunnen. Dat is meer gebeurd in de kerkgeschiedenis.

De opname van de gemeente is nergens een 'beeldspraak' maar een heerlijke belofte. De Here Jezus sprak erover, toen Hij het over het Huis des Vaders had: "Ik ga heen om u plaats te bereiden, en wanneer Ik heengegaan ben (de hemelvaart) en u plaats bereid heb, kom Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat ook gij zijn moogt, waar Ik ben" Joh. 14:2,3).

Hier is helemaal geen sprake van het oordeel, alleen van de opname van de Gemeente. Daarover spreekt ook Paulus in 1 Thess. 4:13-18. Niet in metaforen, maar in concrete taal. Hij zegt er nota bene(!) bij: "Dit zeggen wij u met een woord des Heren" (:15)!
Wat zegt de professor dan: "Dit zijn nogal moeilijke woorden" (Ja, moeilijk, omdat het niet in zijn theologische boeken staat! - ftv). Hij vervolgt dan: "Maar één ding is wel duidelijk: het gaat hier niet om een 'eerste' wederkomst, die na het Duizendjarig Rijk gevolgd zal worden door een 'tweede' wederkomst'. Ik vraag de professor: Waaruit blijkt 'dat ene ding' dan zo duidelijk? Waaruit leest u dat het hier niet gaat om een 'eerste' komst? Hoe komt u er bij dat het hier gaat om 'het einde der tijden'? Het is toch niet academisch om zó maar iets te beweren zonder enige onderbouwing?

Integendeel: Paulus spreekt hier uitsluitend - zoals op verschillende andere plaatsen - van de opname van de Gemeente, niet van "het oordeel over de levenden en de doden". Hij spreekt hier helemaal niet over een oordeel! Hij spreekt het Woord des Heren(!) over de toekomst van de Gemeente van Christus. Die Gemeente mag Hem als Verlosser uit de hemel verwachten (1 Thess. 1: 10). Daarná komt het oordeel, 'de komende toorn', dat is de grote Verdrukking. De overige doden worden niet weer levend, want dat gebeurt pas aan het einde van het komende Vrederijk. Dat lezen we in Openbaring 20:5. De opstanding van de rechtvaardigen, "zij die in Christus gestorven zijn" (1 Thess, 4:16) en wij levenden die achterbleven, zijn niet gesteld tot toorn (oordeel) maar tot het verkrijgen van de zaligheid (1 Thess.5:9). Dáárom spreekt Paulus bij de opname van de Gemeente - net zoals de Here Jezus in Joh. 14 - met geen woord over de anderen, de mensen die hier op aarde door de grote Verdrukking gaan en de ongelovigen, die pas bij het eindoordeel - ná het Vrederijk - aan bod komen.

“De overige doden werden niet weer levend”!! zegt Openb. 20:5 in klare taal. Dat spreekt voor zich: er zijn meer (!) opstandingen.

“Wij zijn burgers van een rijk in de hemelen, waaruit wij ook de Here Jezus Christus als Verlosser verwachten' (Fil. 3:20). Ook hier: geen oordeel, maar wederkomst en opname in heerlijkheid!

ERGERNIS AAN DE OPSTANDING
Ja, professor Runia zegt in de opstanding te geloven Hij gelooft in de grote opstanding aan het einde der tijden. Dat doen alle ware christenen. Maar elke gedachte aan de opstanding van de gelovigen, lós van en eerder dan de opstanding bij het laatste oordeel, verwerpt hij met kracht. Maar de bijbelse grond daarvoor ontbreekt hem.

Ook de Joodse theologen - de farizeeën en schriftgeleerden uit Jezus dagen geloofden in de opstanding aan het einde. Hun ergernis was dat Jezus iets ánders leerde: namelijk de opstanding uit de doden! Letterlijk: de opstanding 'van tussen de doden uit'!

Zó hadden zij het niet geleerd. Er zou maar één opstanding komen, aan het einde der tijden, zo geloofden ze. Maar Jezus, en later de apostelen, leerden een opstanding 'van tussen de doden uit'!

De eerste opstanding! Paulus spreekt erover als over een 'geheimenis' (1 Cor.15:51). Dat er een opstanding zou plaats vinden aan het einde der tijden dát geloofde men in Corinthe ook wel, maar Paulus gaat ze nu een 'geheimenis' onthullen - de eerste opstanding, namelijk van de ware gelovigen en de verandering van hen die dan op aarde leven en wel op de dag van de Opname van de Gemeente.

Dát wekte onmiddellijk diepe verontwaardiging bij de geestelijke leiders (Hand. 4:2). De vrijzinnige Sadduceeën, die helemaal niet in de opstanding geloofden, pakten het hardst uit. Zij wisten wel van het geloof van farizeeën en schriftgeleerden, wat betreft de opstanding aan het einde der tijden. Dat was een bekend gegeven, waar ze zich nauwelijks meer druk om maakten. Maar dit was nog veel erger: een opstanding 'van tussen de doden uit'.

Die ergernis vinden we al vanaf de vijfde eeuw toen Augustinus de 'eerste' opstanding vergeestelijkte. Hij noemde het de 'wedergeboorte' en heel de openbaring van de Here Jezus in het laatste bijbelboek stortte ineen tot een brei van onbegrijpelijke beelden, begrippen, symbolen, metaforen en noem maar op. Het heeft door deze opvatting alle realiteitszin en contact met de werkelijkheid verloren.

Maar voor wie gewoon leest wat er staat en gelovig aanvaardt wat er staat, begrijpt ook wat daar staat. Het gaat over de verhoogde Christus in hoofdstuk 1, over de periode van de Gemeente op aarde in hoofdstuk twee en drie. In hoofdstuk vier mogen we met Johannes mee om een blik te werpen in de hemel en op de troon van God, en in de dingen van de toekomst, in "wat ná deze geschieden moet" (Openb. 4:1).

We krijgen dan in hoofdstuk vier en vijf inzicht in wie er in de hemel en rond de troon van God zijn. Het Lam en de opgenomen en verheerlijkte Gemeente, "gekocht uit elke stam en taal en volk en natie" (Openb.5:10).

Vanaf hoofdstuk 6:1 zien we - vanuit de hemel - de oordelen over de aarde komen tot hoofdstuk 19. Al die hoofdstukken vanaf 6:1 beschrijven de periode van de grote Verdrukking, die zeven jaren duurt. Middenin de grote Verdrukking komt Israël (!) weer naar voren, namelijk in hoofdstuk 11. Het Koningschap van Jezus Christus wordt al genoemd (Openb. 11:15), maar eerst in hoofdstuk 19:6 wordt het werkelijkheid. Rond die gebeurtenis klinken er dan voor het eerst in het Nieuwe Testament machtige "Halleluja's'.

Alle lijnen van het Oude en het Nieuwe Testament komen hier, in de vervulling van de beloften, bij elkaar, zowel voor de Gemeente als ook voor Israël!

Maar ja, Israël komen we niet tegen in de beschrijving van professor Runia. De beloften van Israëls herstel en toekomstige heerlijkheid zullen ook wel 'beelden', 'motieven' en 'metaforen' zijn in zijn Bijbel, net zoals bij Kuitert en anderen. Professor Runia spreekt wel eens in evangelische bijeenkomsten. Men zoekt hem dan toch niet in het kielzog van omstreden collega's als prof. Kuitert.

Vandaar dat hierboven staat: "Professor Runia, ook gij?"

Feike ter Velde