Ontnuchterende woorden van een Joodse rabbijn

Anton van de Haar • 93 - 2017 • Uitgave: 4
In Israël in gesprek met een hedendaagse Schriftgeleerde

Tijdens mijn tweede Israëlreis was er een – terugkijkend voor mij onvergetelijke – ontmoeting met een Joodse rabbijn gearrangeerd. Het gesprek verliep even dramatisch als intrigerend. Op bijzonder indringende wijze heeft God me daarbij namelijk bij de geestelijke toestand van het Joodse volk bepaald.

Savyon, 23 februari 2014. De hoogbejaarde rabbijn – destijds naderde onze gesprekspartner de leeftijd van de zeer sterken: namelijk tachtig jaar (Psalm 90:10b) – was ingetogen en innemend. Opmerkelijk was zijn vitaliteit, zeker gezien zijn ouderdom. Wonder(lijkhed)en lijken zijn bestaan te kenmerken. Wonder(lijkhed)en, vaak juist te midden van tragedies. Tijdens das Dritte Reich overleefde hij Hitlers Endlösung. Hij overleefde Theresienstadt – een hel in Tsjechië – en andere nazikampen. Met andere woorden: hij overleefde de Holocaust, de fabrieksmatige moord op zes miljoen Joodse mannen, vrouwen en kinderen. Inderdaad: onbeschrijflijke tragedie, tegelijkertijd met een niet gering wonder verweven.

Blind voor Jesjoea
De tragedie evenwel lijkt – of eigenlijk beter: blijkt – de overhand te hebben. Immers, kan het tragischer: enerzijds bekendstaan als een autoriteit op het gebied van zowel de Tenach – zoals het Oude Testament door Joden wordt genoemd – als het Nieuwe Testament, maar anderzijds blind zijn voor de onbetwiste Hoofdpersoon van beide Bijbeldelen? Helaas, deze geestelijke nachtmerrie bleek bittere realiteit voor de vermaarde rabbijn… Evenals aanvankelijk Nikodemus bleek deze hedendaagse leraar van Israël blind voor de Messias. Blind voor Jesjoea, de verachte Man uit Nazareth. Zoveel maakte de gesprekken wel duidelijk.

Wachtend op een Koning
Kende deze moderne Schriftgeleerde dan helemaal geen Messiasverwachting? O zeker wel, immers: de man was Joods, rabbijn én orthodox. Uiteraard – zouden we bijna zeggen – verwachtte deze man de Messias. Het probleem was alleen: zijn voorstelling van de beloofde Messias was eenzijdig en incompleet.
Tijdens de gesprekken vroeg iemand hem: “Van wie, denkt u, spreekt Jesaja 53?” Enigszins tot mijn verwondering hulde de rabbijn zich in opvallend stilzwijgen. Het was duidelijk dat de vraag door hem werd genegeerd. Had de rabbijn wellicht moeite met een lijdende Messias? Tijdens het vervolg leek deze indruk te worden bevestigd. Nee, een gekruisigde Masjiach scheen hem volkomen ondenkbaar. ‘Utterly and totally unimaginable.’ Zoveel werd wel duidelijk.
Nee, de zachtmoedige rabbijn verwachtte duidelijk een Koning, zegevierend en heersend met ijzeren scepter. Iemand die vanuit Jeroesjalajiem – immers: volgens Psalm 48:3d is dát namelijk de stad van de grote Koning – vanaf de Troon van David zal regeren.

Knecht én Koning
Zo beschreef de rabbijn ‘zijn’ Messias. Een Bijbels beeld, onmiskenbaar, maar eenzijdig en incompleet. Immers, 1 Petrus 1:11 is glashelder: volgens de Tenach zou de beloofde Messias pas worden verheerlijkt na te hebben geleden. Via een Via Dolorosa zou de Gezalfde worden verheerlijkt en verhoogd, net als eertijds met Jozef – in wie de Messias heel duidelijk wordt getypeerd – was gebeurd. Zo beschreven de profeten de Messias. Of anders geformuleerd: dat was ‘hun’ Messias. Het volledige Bijbelse beeld van de komende Messias wordt daarmee gevormd door zogenaamde lijdensprofetieën enerzijds en heersersprofetieën anderzijds.
Een lijdende Messias is voor veel Joodse mensen zeer moeilijk verteerbaar. Neem bijvoorbeeld de Emmaüsgangers; zij veronachtzaamden de lijdensprofetieën (Lucas 24:13-35). Hetzelfde deed onze rabbijn: de oude man staarde zich blind op de heersersprofetieën, maar was tegelijkertijd blind voor de lijdensprofetieën. Tragisch, maar tegelijkertijd op zichzelf niet vreemd: immers, volgens 1 Korintiërs 1:23 is een gekruisigde Messias voor Joden een struikelblok. Een belachelijke, ja zelfs aanstootgevende, gedachte.

Vereenzelviging met Israël
Opvallend genoeg identificeerde de rabbijn zich tijdens de vraaggesprekken voortdurend met het Joodse volk. Hij gebruikte voortdurend een meervoudige persoonsvorm. “Wij geloven dat er een Koning zal opstaan uit het geslacht van David.” “Wij verwachten een… wij zien uit naar… enzovoorts, enzovoorts.” Telkens opnieuw die vereenzelviging met het volk Israël. Het was bijna alsof de rabbijn namens het volk sprak. En inderdaad: in zekere zin kan dat worden gezegd. Immers, zomin de rabbijn een lijdende Messias verwacht of aanvaardt, evenmin het Joodse volk. Er wordt veeleer uitgezien naar een sterke leider. Uiteindelijk zal dat volgens de profetieën uitmonden in een drama: namelijk het aannemen van de antichrist.

Ziende blind, horende doof
Intussen dwalen zowel de rabbijn als zijn volk; geestelijk gezien tasten ze volledig in het duister. Beiden zijn (ver)blind voor de Messias: Jezus van Nazareth. Op beiden is Jesaja 6:9-10 van toepassing. De profeet kreeg van God de opdracht: ‘Ga en zeg tegen dit volk: Luister voortdurend, maar u zult het niet begrijpen. Zie voortdurend, maar u zult het niet opmerken. Maak het hart van dit volk vet, en stop hun oren toe, en sluit hun ogen; anders zullen zij met hun ogen zien, en met hun oren horen, en met hun hart begrijpen en zich bekeren, en zal Hij hen genezen.’
Gedurende het gehele gesprek werd ik nadrukkelijk en indringend bepaald bij deze dramatische woorden. Slechts eenmaal eerder had God zo duidelijk en indringend tot me gesproken. Het was bijna of deze woorden in neonletters boven het gesprek hingen. De ernst ervan mocht en kon me niet ontgaan. Zoveel werd wel duidelijk. Zo luidde Gods diagnose en blijkbaar wilde God deze op mijn geestelijk netvlies branden.

Voorbede voor Israël
“Maar waarom dan?” vraagt u wellicht. Ik kan eigenlijk maar één reden bedenken: namelijk om me tot gebed te bewegen. Het gebed van Paulus: ‘gebed tot God voor Israël gericht op hun zaligheid’ (Romeinen 10:1). Immers, de in Jesaja 6:9-10 gestelde diagnose is tot op vandaag onverminderd geldig gebleven. Let daartoe namelijk op de herhaalde citaten ervan in het Nieuwe Testament.1 Geestelijk gezien is Israël tot op vandaag ziende blind en horende doof.
Laten we God bidden om genade en ontferming. Laten we de Evangelieverkondiging onder het Joodse volk in onze gebeden gedenken. Zodat ogen worden geopend en enigen worden behouden (Romeinen 11:14b), behouden in hun Messias, de Zoon van David, onze Here Jezus Christus.
“Hemelse Vader, open in Uw genade en liefde ook vandaag nog ogen van Joodse mensen, zodat zij in Jezus van Nazareth hun Messias mogen zien, herkennen en erkennen. Tot eer en verheerlijking van Uw Naam. Amen.”

Anton van de Haar

1 Matteüs 13:14-15; Marcus 4:12; Lucas 8:10b; Johannes 12:39-40; Handelingen 28:25-27; Romeinen 11:8b