Onschendbaar en onbevreesd

Ad Kooijmans • 91 - 2015 • Uitgave: 17
Het boek Daniël bestaat uit 12 hoofdstukken. De eerste zes gaan over geschiedenis en de laatste zes over profetie. Hoofdstuk 6 en hoofdstuk 9 vallen chronologisch samen. Dat weten we door het eerste vers van beide hoofdstukken te vergelijken. Beide hoofdstukken vinden plaats bij het begin van de regering van Darius de Meder. Alle twee gaan over Daniëls gebed. In hoofdstuk 6 gaat het over de wijze van bidden en in hoofdstuk 9 over de inhoud van het gebed en beide stemmen volkomen overeen met het gebed van Salomo bij de inwijding van de tempel (1 Koningen 8:46-53).

Immers Daniël bad in de richting van de tempel in Jeruzalem (Daniël 6:11). Dat was weliswaar een ruïne, maar Daniël wist dat Gods beloften onwankelbaar zijn. De overeenkomst kwam ook uit in de inhoud van het gebed. Dat was belijdenis van zonden, de vraag om vergeving en verootmoediging. Daniël was daarbij een type van Jezus in zijn vereenzelviging met de zonden van het volk. Gods antwoord kwam door de komst van de engel Gabriël (Daniël 9:21). Die kwam op een cruciaal moment, op de tijd van het avondoffer, dat is drie uur in de namiddag toen Darius zich er rekenschap van gaf dat hij was misleid door de jaloerse rijksbestuurders en stadhouders en trachtte tevergeefs Daniël te redden (Daniël 6:15-16). De koning besefte dat Daniël meer leunde op zijn God dan op hem en drukte zijn hoop uit met de woorden; “Hij zal u verlossen” (Daniël 6:17).

Zeventig weken
Die hoop werd niet teleur gesteld toen hij de volgende morgen Daniëls stem hoorde: ‘Mijn God heeft Zijn engel gezonden en Hij heeft de muil van de leeuwen toegesloten’ (Daniël 6:23). Die engel was waarschijnlijk Gabriël die met hem de leeuwenkuil was ingegaan. Dat werd dan de mooiste nacht van zijn leven waarin hij waarschijnlijk de profetie van de 70 weken ontving (Daniël 9:24-27). 69 van die weken zijn inmiddels voorbij gegaan met als einde de kruisiging van de Messias, onze Heer Jezus Christus. We leven thans in het interval tussen de 69ste en de 70ste jaarweek. Dat is de tijd van de gemeente, die gevormd wordt als de bruid van Christus en eindigen zal met de volheid der heidenen (Romeinen 11:25).

Geopende luiken
Na al de aanslagen van zijn vijanden kwam Daniël als onschendbaar uit de strijd. Wat was zijn geheim? Waarschijnlijk dat wat later door de apostel Johannes werd uitgedrukt in 1 Johannes 4: ‘Er is in de liefde geen vrees, maar de volmaakte liefde drijft de vrees uit. De vrees houdt immers straf in, en wie vreest is niet volmaakt in de liefde. Wij hebben Hem lief omdat Hij ons eerst liefhad’ (vers 18-19). Liefde brengt immers volkomen gehoorzaamheid voort en neemt vrees weg,, ongeacht de consequenties, zoals Jezus zegt in Johannes 14: ‘Wie Mijn geboden heeft en die in acht neemt, die is het die Mij liefheeft, en wie Mij liefheeft, hem zal Mijn Vader liefhebben en Ik zal hem liefhebben en Mijzelf aan hem openbaren’ (vers 21). De onbevreesdheid van Daniël kwam daarin uit, dat hij niet angstvallig de luiken sloot voor zijn gebed in de richting van Jeruzalem, maar dat hij zijn vijanden uitdaagde door zijn vertrouwen dat God met hem was, net als zijn vrienden onder de dreiging van de vurige oven (Daniël 3:17-18).

De vrees uitgebannen
Het bewustzijn dat God met hen was moest de Israëlieten onbevreesd maken om de vijand te ontmoeten. We lezen in Deuteronomium 20: ‘Luister, Israël, heden bevindt u zich vlak voor de strijd tegen uw vijanden; laat uw hart niet week worden, wees niet bevreesd, beef niet en schrik niet voor hen terug, want het is de HEERE, uw God, die met u meegaat, om voor u tegen uw vijanden te strijden om u te verlossen’ (vers 3-4). De glorieuze geschiedenis van Israël werd geschreven door mannen als Jozua. ‘Heb Ik het u niet geboden? Wees sterk en moedig, schrik niet en wees niet ontsteld, want de HEERE, uw God, is met u, overal waar gij heengaat’ (Jozua 1:9). Ook David maakte geschiedenis: ‘De HEERE gaf David de overwinning overal waar hij heenging’ (2 Samuël 8:14). Voor de gemeente geldt hetzelfde. ‘Als God voor ons is, wie zal tegen ons zijn?’ (Romeinen 8:31).

Ad Kooijmans