Ons ‘vingertje’ richting niet-gelovigen

Peter van der Weerd • 95 - 2019 • Uitgave: 10
In juni 1919 stond onderstaande advertentie in vele Nederlandse kranten. De hoeveelheid reacties was overweldigend; 5000 aanvragen kwamen binnen en daarmee was Het Zoeklicht geboren. Een werk dat Johannes de Heer mocht beginnen en dat nu al 100 jaar z’n vruchten afwerpt.

Tijdens de Zoeklicht jubileumdagen stonden we stil bij de tekst uit Filippenzen 2:15-16a. Het gedeelte dat er voor mij vooral uitsprong was het middelste gedeelte van het 15e vers: ‘opdat u onberispelijk en oprecht zult zijn, kinderen van God, smetteloos te midden van een verkeerd en ontaard geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld’ (Filippenzen 2:15).

Verdorven generatie
Paulus citeert hier een gedeelte uit Deuteronomium 32, dat bekend is geworden als het lied van Mozes. Daarin spreekt Mozes zich vlak voor zijn einde uit over het handelen van het toenmalige volk Israël. ‘Zij hebben verderfelijk tegen Hem gehandeld; het zijn Zijn kinderen niet. Een schandvlek! Het is een slinkse en verdorven generatie’ (Deuteronomium 32:5).
Slinkse en verdorven generatie, verkeerd en ontaard geslacht, voor beide vertalingen worden in de Septuaginta, dat is de Griekse vertaling van het Oude Testament, dezelfde woorden gebruikt. Het eerste woord is ‘skolios’, wat krom of gebogen betekent. Een woord dat wij wel kennen van de ziekte scoliose, waarbij een gedeelte van de rug gebogen is. Het tweede woord is ‘di-estrammen?’, dat verdraaiing betekent. Beide woorden hebben natuurlijk een figuurlijke betekenis en geven aan dat het volk aan God geen recht doet en Zijn waarheid wordt verdraaid.

Ons verheven voelen
Het is onmiskenbaar dat er in onze tijd een groot en steeds groter wordend contrast is tussen gelovigen en niet gelovigen. We leven steeds duidelijker te midden van een verkeerd en ontaard geslacht. De vraag is hoe kijken we naar de mensen die onderdeel uitmaken van deze categorie?
We lopen het risico dat we ons als gelovigen op basis van dit soort teksten verheven gaan voelen. Als wij wonen te midden van een verkeerd en ontaard geslacht, dan zijn wij dat in ieder geval niet. Oké, we kunnen dan misschien nog groeien in onberispelijkheid, rechtvaardigheid en smetteloosheid, daartoe worden we ook opgeroepen door Paulus, maar verkeerd en ontaard zijn we gelukkig niet. ’O God, ik dank U dat ik niet ben zoals de andere mensen: rovers, onrechtvaardigen, overspelers of ook als…’ (Lukas 18:11b).

We kunnen soms zo maar vergeten dat wij korter of langer geleden ook onderdeel uitmaakten van deze groep. Paulus herinnert ons daar regelmatig aan: ‘Ook u heeft Hij met Hem levend gemaakt, u die dood was door de overtredingen en de zonden, waarin u voorheen gewandeld hebt, overeenkomstig het tijdperk van deze wereld, overeenkomstig de wil van de aanvoerder van de macht in de lucht, van de geest die nu werkzaam is in de kinderen van de ongehoorzaamheid, onder wie ook wij allen voorheen verkeerden, in de begeerten van ons vlees, door de wil van het vlees en de gedachten te doen; en wij waren van nature kinderen des toorns, evenals de anderen’ (Efeze 2:1-3).

De vraag blijft
We mogen nooit vergeten dat het niets dan genade is dat ook wij als gelovigen inmiddels geen onderdeel meer uitmaken van het verkeerde en ontaarde geslacht, daar is Paulus duidelijk over in het vers dat volgt op bovenstaand gedeelte. ‘Maar God, Die rijk is in barmhartigheid, heeft ons door Zijn grote liefde, waarmee Hij ons liefgehad heeft, ook toen wij dood waren door de overtredingen, met Christus levend gemaakt, uit genade bent u zalig geworden…’ (Efeze 2:4-5).

Die vraag blijft, hoe kijken wij nu naar hen die onderdeel uitmaken van dat verkeerd en ontaard geslacht? En hoe worden wij door hen ervaren?

Misschien zegt u, nou we moeten niet op hen neerkijken, maar we moeten ons wel verre van hen houden, daarover is de Bijbel toch duidelijk. ’Welzalig de man die niet wandelt in de raad van de goddelozen, die niet staat op de weg van de zondaars, die niet zit op de zetel van de spotters, maar die zijn vreugde vindt in de wet van de HEERE en Zijn wet dag en nacht overdenkt. Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, waarvan het blad niet afvalt; al wat hij doet, zal goed gelukken’ (Psalm 1:1-3).

Verontwaardiging
Het is duidelijk dat de Farizeeën en Schriftgeleerden daar net zo over dachten. Toen Jezus er voor koos om met tollenaars en andere zondaars de maaltijd te gebruiken waren ze er als de kippen bij om hun verontwaardiging daarover uit te spreken. ’Toen de Schriftgeleerden en de Farizeeën Hem zagen eten met de tollenaars en zondaars, zeiden zij tegen Zijn discipelen: Waarom eet en drinkt Hij met de tollenaars en zondaars?’ (Markus 2:16).
Niet zo vreemd toch dat ze dit zeiden? Ze hadden de Schrift aan hun zijde. Psalm 1 sprak duidelijke taal. Maar Jezus dacht daar toch anders over: ’En toen Jezus dat hoorde, zei Hij tegen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar wie ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars’ (Markus 2:17).

In het gesprek dat Jezus had met Nicodemus zei Hij daarbij nog nadrukkelijk dat de Zoon van God niet was gekomen om te oordelen, maar om te redden. ’Want God heeft Zijn Zoon niet in de wereld gezonden opdat Hij de wereld zou veroordelen, maar opdat de wereld door Hem behouden zou worden’ (Johannes 3:17).

Met ontferming bewogen
Staat dit dan op gespannen voet met Psalm 1, zeker niet! Jezus kwam niet om te wandelen in hun raad, te staan op hun weg van zondig gedrag of om met hen te zitten als spotter, maar juist om hén liefdevol op God te wijzen en op te roepen om zich te bekeren. Niet moraliserend, maar liefdevol. ’Toen Hij de menigte zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over hen, omdat zij vermoeid en verstrooid waren, zoals schapen die geen herder hebben’ (Mattheüs 9:36).
Met ontferming bewogen was de hartgesteldheid waarmee Jezus het verkeerde en ontaarde geslacht benaderde. Jezus bewoog zich niet bij hen vandaan, maar Hij bewoog Zich met ontferming naar hen toe, zonder wereldgelijkvormig te worden, zonder één van hen te worden.

Als gelovigen staan wij nog wel eens bekend als moraliserend en veroordelend naar de niet gelovigen om ons heen. Het bekende vingertje wordt niet zelden door ongelovigen genoemd als een grote bron van ergernis en dat terwijl de Bijbel ons zo duidelijk waarschuwt voor de gevolgen van moraliserend gedrag. ‘Wie een spotter bestraft, laadt schande op zich, en wie een goddeloze terechtwijst, draagt zijn schandvlek. Wijs een spotter niet terecht, anders zal hij u haten’ (Spreuken 9:7-8a).

Een belangrijke verantwoordelijkheid
Natuurlijk worden we in Filippenzen 2:15 niet opgeroepen om ons verheven en beter te voelen dan het verkeerde en verdorven geslacht waartussen wij ons dagelijks bewegen, maar voor hen een licht te zijn, zoals Jezus het in de Bergrede benoemde. ’U bent het licht van de wereld. Een stad die boven op een berg ligt, kan niet verborgen zijn. En ook steekt men geen lamp aan en zet die onder de korenmaat, maar op de standaard, en hij schijnt voor allen die in het huis zijn. Laat uw licht zo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken zien en uw Vader, Die in de hemelen is, verheerlijken’ (Mattheüs 5:14-16).
Of zoals Paulus het in het 15e vers van Filippenzen 2 beschrijft: ‘opdat u onberispelijk en oprecht zult zijn, kinderen van God, smetteloos te midden van een verkeerd en ontaard geslacht, waaronder u schijnt als lichten in de wereld’ (Filippenzen 2:15).

Dat is een belangrijke verantwoordelijkheid die we als gelovigen hebben. Dat vraagt bewogenheid met mensen die dreigen verloren te gaan, maar ook actie om dat te doen wat mogelijk is om hen te bereiken met het Evangelie.

Peter van der Weerd