Noach en de redding van zijn huis

Wim Zwitser • 93 - 2017 • Uitgave: 17
(Hebreeën 11:7)

Na Abel wordt de lijst van geloofsgetuigen in Hebreeën 11 vervolgd met Henoch en Noach. Ook zij kennen het geloofsleven dat 1) omhoog kijkt en 2) vooruit ziet.
Beiden wandelen met God. Daardoor kan God hen allebei iets vertellen en beiden geven de boodschap door: het oordeel komt! Henoch vertelt over een komend oordeel met vuur (Judas :14), en dat is nog steeds toekomstig. Noach wijst op een naderend oordeel door water, en dat heeft hij persoonlijk meegemaakt.


Noach krijgt Gods boodschap wanneer de menselijke moraal tot een ongekend dieptepunt is gedaald: zonen van God (= engelen) vermengen zich met dochters van de mensen. Er worden reuzen geboren. Dat is voor God dé aanleiding om te besluiten de aarde met de mensheid te oordelen. Hij doet dat niet op hetzelfde moment, maar pas 120 jaar later (Genesis 6:1-7).
Geen mens, ook Noach niet, weet dat God die termijn van 120 jaar vastgesteld heeft. Wat Noach wél weet is dat God de wereld door water gaat oordelen en dat hij een ark moet bouwen tot redding van zijn huis. Dit vraagt geloof! En Noach heeft dat, want hij twijfelt geen moment. Hij kent God uit de wandelingen.
Zo begint Noach de ark te bouwen, terwijl er niets te zien is van het naderende oordeel. Hij bouwt ‘eerbiedig’, dat wil zeggen: met grote eerbied voor God. Hij ziet door het geloof wat andere mensen niet zien. Voor hén gaat het leven gewoon door met eten, drinken en trouwen. Dan is de ark klaar. Het hele gevaarte van zo’n 180 meter lang, 30 meter breed en 18 meter hoog staat op het droge. Alles wacht totdat God aan Noach de opdracht geeft om naar binnen te gaan.

Een prediker der gerechtigheid
Hoelang Noach moet wachten weten we niet, maar al die tijd is Noach ‘een prediker van de gerechtigheid’ (2 Petrus 2:5). We lezen van zijn prediking geen enkel woord. Hij zal ongetwijfeld woorden gesproken hebben, maar ook het bouwen van de ark zélf spreekt de duidelijke taal van een rechtvaardig oordeel dat onherroepelijk over de goddeloze wereld gaat komen.
Tegelijkertijd getuigt de ark van redding, want alleen in de ark komt men veilig op een nieuwe en gereinigde aarde. Een andere manier is er niet. Zo is Noach ‘een erfgenaam van de gerechtigheid’ geworden: hij ziet niet alleen het komende oordeel, maar ook de nieuwe aarde daarná. Dat is geloof!
Dat maakt Noach tot een mooi voorbeeld voor de gelovige Joden in Jeruzalem, aan wie de brief aan de Hebreeën gericht is. Zij hebben de Heer Jezus leren kennen, de veilige ark die hen door dit leven loodst. Zij wachten op Zijn komst. Voor hen en voor allen die tot de gemeente van God behoren is dat allereerst de opname van de gemeente. Maar de nadruk ligt in deze brief op Zijn verschijning daarná en op de sabbatsrust van het Messiaanse vrederijk (Hebreeën 4:9). Dan zal de aarde gereinigd zijn (Romeinen 8:19).

Spotters in de laatste dagen
De Heer Jezus vergelijkt de dagen die vooraf gaan aan Zijn verschijning met de dagen van Noach. Ze lijken erg veel op elkaar. Bijna niemand zal bezig zijn met het naderende oordeel. Het leven zal gewoon doorgaan (Matteüs 24:37-39). Volgens Petrus zullen de mensen zich zelfs spottend afvragen: ‘Waar blijft de belofte van Zijn komst? Want sinds de vaderen zijn ontslapen, blijft alles zó als van het begin van de schepping’ (2 Petrus 3:4-7).
Dat is een fatale vergissing, legt Petrus uit. God heeft namelijk al eens eerder ingegrepen in de dagelijkse loop van het menselijk bestaan, namelijk met de zondvloed. Ineens was die wereldwijde watervloed er, maar niet onverwachts. Men kon het 120 jaar lang weten.
Heel bewust verwijzen deze spotters het verhaal van de zondvloed naar het rijk der fabelen, want men wil niet accepteren dat zoiets nog eens gaat gebeuren. Toch zal het zó gebeuren (zegt ook Henoch!). Even plotseling als de zondvloed zal de verschijning van Christus op aarde zijn, maar niet onverwachts. Men weet dit al ruim 2000 jaar!
Petrus waarschuwt zijn lezers voor valse leraars en herinnert hen liefdevol aan de woorden van het Oude Testament en aan de woorden van de Heer Jezus. Zij mogen namelijk geen slachtoffer worden van die spotters! Als hij hen tóen al waarschuwde hoeveel te meer geldt deze waarschuwing nú. Ook al hoort een wedergeboren christen niet tot deze spotters, hun spot kan ons wel degelijk raken. Dat blijkt wel uit het feit dat menig christen leeft alsof de Heer nog wel een poosje zal wegblijven.

U en uw huis
Gods opdracht aan Noach luidt dat hij een ark moet bouwen ‘voor hem en zijn hele huis’. Is iedereen in zijn huis dan rechtvaardig? Nee, alleen Noach (Genesis 7:1).
Deze uitdrukking ‘u en uw huis’ is een Goddelijk principe door de hele Bijbel. Als de aardbeving in Filippi ervoor zorgt dat alle gevangen vrij worden, beseft de gevangenbewaarder dat dit samenhangt met die twee zingende gevangenen die hij eerder die dag moest opsluiten. Hij valt voor Paulus en Silas neer en vraagt: ‘Heren, wat moet ik doen om behouden te worden?’ Het antwoord luidt: ‘Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis.’ Punt! We lezen nu niet verder, maar denken na over dit antwoord (Handelingen 16:30).
Paulus verzekert dat het geloof van de gevangenbewaarder zich in zegen zal uitstrekken over zijn hele huis. Gaan allen tot geloof komen? Later blijkt van wel, maar dat is niet wat Paulus zegt. Hij spreekt alléén tegen de gevangenbewaarder – en tegen elke christen-ouder vandaag die kinderen heeft op te voeden. Ook al is één van beide ouders een gelovige, dan zijn de kinderen heilig, dat wil zeggen dat zij leven in een huis waar de Heer Jezus gekend wordt (1 Korintiërs 7:14). Dat is een geweldig voorrecht! Komen die kinderen dan automatisch tot geloof? Nee, maar een christen-ouder beseft wat geloof kan doen. Dat geloof rekent op God.
Maar dat geloof beseft ook dat er een eigen verantwoordelijkheid is. Noach bouwt ‘eerbiedig een ark voor zijn huis’. Dat is het ontzag waarmee vandaag de christen-ouder kinderen opvoedt voor de Heer (Efeziërs 6:4) en niet voor de wereld die onder het oordeel ligt. Die eerbied is een gevolg van het geloof dat op God vertrouwt.

Antwoorden voor de kinderen
De Heer Jezus zegt: ‘Laat de kinderen bij Mij komen en verhindert ze niet, want voor zodanigen is het koninkrijk van God’ (Lucas 18:16). Het koninkrijk van God is overal op aarde waar het gezag van de Heer Jezus wordt erkend en waar Hij kan zegenen. De discipelen willen de allerkleinsten tegenhouden, maar de Heer Jezus corrigeert hen: het is juist voor de kinderen! Hij wil met name hén zegenen.
Kinderen kijken vanaf het begin allereerst naar hun eigen ouders en gaan na enige tijd vragen stellen, zoals: ‘Wat betekent deze dienst voor u?’ (Exodus 12:26). Een christen-ouder zal antwoorden moeten hebben, maar dan wel antwoorden die overeenkomen a) met Gods Woord en b) met de eigen levenswandel. Dat is van groot belang! Een christen-ouder bereidt zich ‘eerbiedig’ voor op de opvoeding en laat dat niet over aan de predikant of gelovige leerkracht, hoe waardevol die aanvullingen ook mogen zijn.
‘Ik en mijn huis, wij zullen de Here dienen’ (Jozua 24:15).

Wim Zwitser

Dit is het tweede artikel over Hebreeën 11, in aanloop naar de Zoeklicht-dag 2017. Thema op deze dag is:

IK BEN er! (van Mozes naar nu)

Kom op zaterdag 7 oktober 2017 naar De Basiliek in Veenendaal.