Niet meer mijn ik…
Over de plaag van het hedendaagse narcisme
Het is opvallend dat in de woorden van Paulus in Galaten 2:20 het kleine woordje ‘ik’ zo vaak wordt genoemd. ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’ Wat dat betreft schiet deze tekst midden in de roos van het moderne levensgevoel.
Het ‘ik’ krijgt in het leven van vandaag alle aandacht. In onze ego-cultuur staan de meeste werkwoorden die we gebruiken in de eerste persoon enkelvoud; ik ben, ik wil, ik heb, ik doe, ik leef, ik zal...
Je zou oppervlakkiger wijze misschien kunnen denken dat deze paar verzen zijn weggelopen uit een boek van onze moderne literatuur. In die literatuur draait het immers ook heel vaak om het ‘ik’. Dat is het ‘ik’ van de zelfbepaling, het ‘ik’ van de pure onafhanke¬lijkheid en mondigheid van de mens van onze tijd. Het is het ‘ik’ van de mens die aan zichzelf genoeg heeft en in zichzelf opgaat.
Jezelf als middelpunt
Christopher Lasch heeft een tijd geleden onze tijd gekarakteriseerd als de cultuur van het narcisme. Hij trok namelijk een vergelijking met een figuur uit de Griekse mythologie, Narcissus geheten. Deze Narcissus ontdekte op een zeker moment zijn prachtig gebouwde lichaam in de weerspiegeling van het water. Hij kon er maar niet genoeg van krijgen om zichzelf te bewonde-ren. Volgens het verhaal raakte hij zo verliefd op zichzelf dat hij zich steeds meer vooroverboog om zich met zijn eigen spiegel¬beeld te kunnen verzadigen, dat hij tenslotte in het water viel en verdronk.
Met de figuur van Narcissus teken je de mens van vandaag ten voeten uit. Het ‘ik’ krijgt alle nadruk. Mensen zijn individu¬alisten geworden met hun eigen ‘ik’ in het middelpunt. Waar het nu om gaat is dat je je rechten opeist, je volledig kunt ont¬plooien en voor jezelf kunt opkomen.
‘Ik’ is veranderd
Dat alles kun je toch onmogelijk van Paulus zeggen. Wat hij hier in de Galatenbrief tegen ons zegt is heel iets an¬ders. Dat staat haaks op het moderne levensgevoel. Met zijn ‘ik’ is iets gebeurd. Dat ‘ik’ is niet langer in Paulus’ leven het allesbepalende middelpunt. Dat is Iemand anders geworden. Paulus heeft zijn ‘ik’ ingeleverd bij Jezus Christus. Hij leeft niet langer voor zichzelf, maar heeft zichzelf uit handen gegeven bij deze Jezus om van Hem een ander leven te ontvangen.
Als Paulus iets van zichzelf aan ons kwijt kan, zou hij zeggen dat hij een tijd heeft gekend waarin hij vol zat met: ik ben, ik heb, ik zal, ik wil en ik doe! Het draaide in zijn leven voortdurend om zichzelf. Hij zat op de troon van zijn eigen leven. Toen is er iets gebeurd, zegt Paulus. Toen is de Here Jezus aan mij verschenen op de weg naar Damascus en heeft mijn leven radicaal veranderd. Toen ben ik alles anders gaan zien. Toen ben ik heel anders gaan leven.
Religieuze bevrediging
Maar, zouden we kunnen vragen: wás Paulus dan zo’n goddeloze egoïst? Was hij dan zo’n Narcissus die verliefd werd op zich¬zelf? We kennen hem toch uit het boek Handelingen als iemand die vol ijver voor Gods zaak op de kleren gepast had bij de steniging van Stefanus? Ook zien we hem op weg gaan naar Damascus met brieven van de hogepriester om volgelingen van Jezus Christus gevangen te nemen. Hij was bezield van een gloeiende hartstocht om God te dienen. Vol vuur ijverde hij voor de wet van God. Dat is toch niet narcistisch?
Nee, zou Paulus zeggen, maar toch was het blinde ijver. IJver die voortkwam uit een diepe behoefte aan religieuze bevredi¬ging. Ik wilde opkomen voor de wet, maar eigenlijk wilde ik opkomen voor mijn religieuze zelf. Blinde ijver en zelfliefde. Want uiteindelijk zocht ik mijzelf in het ijveren voor God.
Religieus narcisme, herkenbaar?
In het Farizeïsme van zijn dagen was dat de ontaarding van de wetsbetrachting. God wilde in gehoorzaamheid gediend en geëerd worden. Maar de Farizeeërs zochten in het stipte houden van de wet een vorm van zelfverdienste en eigen gerechtigheid. Het ging niet om de eer van God, maar om de eigen eer. De Here Jezus zelf heeft over hen gezegd:
‘Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen’ (Matteüs 23:5ev).
Dit religieuze narcisme heeft Paulus bij zichzelf ontdekt. In de ontmoeting met Jezus op weg naar Damascus is hem dat alle¬maal duidelijk geworden. Hoewel hij met blindheid werd gesla¬gen, gingen zijn ogen open voor zijn eigen werkelijkheid. Niet langer was hij uit op eigen gerechtigheid, maar vond de ge¬rechtigheid door het geloof in Jezus Christus. Daarom kan hij dat ook zo vol overtuiging zeggen: ‘Ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven.’ Zo staat het met mij, zegt Paulus. Heel dat complex van wetten, voorschriften en tradities, dat vroeger mijn leven beheerste, heeft voor mij afgedaan. Het heeft niets meer over mij te zeggen en ik hoef daar ook niet meer narcistisch voor te ijveren, want ik ben dood voor de wet. Ik heb al mijn heilig werken, al mijn fanatieke wetsbetrachting, heel mijn eigengerechtigheid bij het kruis van Jezus gebracht en het daar gedeponeerd. Ik heb heel mijn hebben en houden uit handen gegeven. Ik ben gecapituleerd voor de macht van Gods liefde. Ik heb mij overgegeven aan de genade van Jezus Christus. ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’
De verandering van Paulus
We lezen het goed. Hier is geen spoor meer te bekennen van die bloedhond die ‘dreiging en moord blies’ tegen alles wat chris¬ten heette. Hier is een man aan het woord die Jezus heeft ontmoet en die aan die ontmoeting een blijvende levensverande¬ring heeft overgehouden. ‘Met Christus ben ik gekruisigd…’ Over zijn ervaring op de weg naar Damascus heen wijst Paulus terug naar dat moment dat Jezus aan Zijn kruis hing. Daar is het gebeurd wat de ervaring bij Damascus mogelijk maakte. Toen Jezus daar hing, zegt Paulus, hing ik daar. Toen Jezus daar stierf, toen stierf ik daar.
Waar is die Saulus die de gemeente vervolgde? Waar is die ijveraar voor de wet? Waar is die man die trots was op zijn Joodse wortels en Farizeïstische kennis? Hij is nergens meer te vinden. Hij is dood. Hij is met Christus gekruisigd. Zijn handen en voeten zijn met Christus aan het hout genageld. Zijn hoofd is met Christus gebogen. Zijn hart is met Christus gebroken. Zijn zijde is met Christus doorboord. Zo is de dood van Jezus ook Paulus’ dood geworden. Maar toen Jezus uit de doden opstond, zegt Paulus, ben ik met Hem mee uit de dood opgestaan. De oude Saulus is niet meer. Hij heet nu Paulus, ‘de kleine’ betekent dat. Hij is klein geworden van zichzelf, omdat de grootheid van God in zijn leven is gekomen. Hij is zwak geworden van zichzelf om sterk te zijn in de Here Jezus Christus. ‘Ik ben dood, maar ik leef, dat is niet meer mijn ik maar Christus leeft in mij.’ Ik leef van de genade, zegt Paulus, de liefde en de gerechtigheid van Jezus Chris¬tus. Dat is groter dan al het andere in de wereld. Groter dan mijn narcistische ik. Soli Deo Gloria!
Yme Horjus
Het is opvallend dat in de woorden van Paulus in Galaten 2:20 het kleine woordje ‘ik’ zo vaak wordt genoemd. ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, (dat is), niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’ Wat dat betreft schiet deze tekst midden in de roos van het moderne levensgevoel.
Het ‘ik’ krijgt in het leven van vandaag alle aandacht. In onze ego-cultuur staan de meeste werkwoorden die we gebruiken in de eerste persoon enkelvoud; ik ben, ik wil, ik heb, ik doe, ik leef, ik zal...
Je zou oppervlakkiger wijze misschien kunnen denken dat deze paar verzen zijn weggelopen uit een boek van onze moderne literatuur. In die literatuur draait het immers ook heel vaak om het ‘ik’. Dat is het ‘ik’ van de zelfbepaling, het ‘ik’ van de pure onafhanke¬lijkheid en mondigheid van de mens van onze tijd. Het is het ‘ik’ van de mens die aan zichzelf genoeg heeft en in zichzelf opgaat.
Jezelf als middelpunt
Christopher Lasch heeft een tijd geleden onze tijd gekarakteriseerd als de cultuur van het narcisme. Hij trok namelijk een vergelijking met een figuur uit de Griekse mythologie, Narcissus geheten. Deze Narcissus ontdekte op een zeker moment zijn prachtig gebouwde lichaam in de weerspiegeling van het water. Hij kon er maar niet genoeg van krijgen om zichzelf te bewonde-ren. Volgens het verhaal raakte hij zo verliefd op zichzelf dat hij zich steeds meer vooroverboog om zich met zijn eigen spiegel¬beeld te kunnen verzadigen, dat hij tenslotte in het water viel en verdronk.
Met de figuur van Narcissus teken je de mens van vandaag ten voeten uit. Het ‘ik’ krijgt alle nadruk. Mensen zijn individu¬alisten geworden met hun eigen ‘ik’ in het middelpunt. Waar het nu om gaat is dat je je rechten opeist, je volledig kunt ont¬plooien en voor jezelf kunt opkomen.
‘Ik’ is veranderd
Dat alles kun je toch onmogelijk van Paulus zeggen. Wat hij hier in de Galatenbrief tegen ons zegt is heel iets an¬ders. Dat staat haaks op het moderne levensgevoel. Met zijn ‘ik’ is iets gebeurd. Dat ‘ik’ is niet langer in Paulus’ leven het allesbepalende middelpunt. Dat is Iemand anders geworden. Paulus heeft zijn ‘ik’ ingeleverd bij Jezus Christus. Hij leeft niet langer voor zichzelf, maar heeft zichzelf uit handen gegeven bij deze Jezus om van Hem een ander leven te ontvangen.
Als Paulus iets van zichzelf aan ons kwijt kan, zou hij zeggen dat hij een tijd heeft gekend waarin hij vol zat met: ik ben, ik heb, ik zal, ik wil en ik doe! Het draaide in zijn leven voortdurend om zichzelf. Hij zat op de troon van zijn eigen leven. Toen is er iets gebeurd, zegt Paulus. Toen is de Here Jezus aan mij verschenen op de weg naar Damascus en heeft mijn leven radicaal veranderd. Toen ben ik alles anders gaan zien. Toen ben ik heel anders gaan leven.
Religieuze bevrediging
Maar, zouden we kunnen vragen: wás Paulus dan zo’n goddeloze egoïst? Was hij dan zo’n Narcissus die verliefd werd op zich¬zelf? We kennen hem toch uit het boek Handelingen als iemand die vol ijver voor Gods zaak op de kleren gepast had bij de steniging van Stefanus? Ook zien we hem op weg gaan naar Damascus met brieven van de hogepriester om volgelingen van Jezus Christus gevangen te nemen. Hij was bezield van een gloeiende hartstocht om God te dienen. Vol vuur ijverde hij voor de wet van God. Dat is toch niet narcistisch?
Nee, zou Paulus zeggen, maar toch was het blinde ijver. IJver die voortkwam uit een diepe behoefte aan religieuze bevredi¬ging. Ik wilde opkomen voor de wet, maar eigenlijk wilde ik opkomen voor mijn religieuze zelf. Blinde ijver en zelfliefde. Want uiteindelijk zocht ik mijzelf in het ijveren voor God.
Religieus narcisme, herkenbaar?
In het Farizeïsme van zijn dagen was dat de ontaarding van de wetsbetrachting. God wilde in gehoorzaamheid gediend en geëerd worden. Maar de Farizeeërs zochten in het stipte houden van de wet een vorm van zelfverdienste en eigen gerechtigheid. Het ging niet om de eer van God, maar om de eigen eer. De Here Jezus zelf heeft over hen gezegd:
‘Al hun werken doen zij om in het oog te lopen bij de mensen, want zij maken hun gebedsriemen breed en hun kwasten groot, zij houden van de eerste plaats bij de maaltijden en van de erezetels in de synagogen’ (Matteüs 23:5ev).
Dit religieuze narcisme heeft Paulus bij zichzelf ontdekt. In de ontmoeting met Jezus op weg naar Damascus is hem dat alle¬maal duidelijk geworden. Hoewel hij met blindheid werd gesla¬gen, gingen zijn ogen open voor zijn eigen werkelijkheid. Niet langer was hij uit op eigen gerechtigheid, maar vond de ge¬rechtigheid door het geloof in Jezus Christus. Daarom kan hij dat ook zo vol overtuiging zeggen: ‘Ik ben door de wet voor de wet gestorven om voor God te leven.’ Zo staat het met mij, zegt Paulus. Heel dat complex van wetten, voorschriften en tradities, dat vroeger mijn leven beheerste, heeft voor mij afgedaan. Het heeft niets meer over mij te zeggen en ik hoef daar ook niet meer narcistisch voor te ijveren, want ik ben dood voor de wet. Ik heb al mijn heilig werken, al mijn fanatieke wetsbetrachting, heel mijn eigengerechtigheid bij het kruis van Jezus gebracht en het daar gedeponeerd. Ik heb heel mijn hebben en houden uit handen gegeven. Ik ben gecapituleerd voor de macht van Gods liefde. Ik heb mij overgegeven aan de genade van Jezus Christus. ‘Met Christus ben ik gekruisigd, en toch leef ik, dat is niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij.’
De verandering van Paulus
We lezen het goed. Hier is geen spoor meer te bekennen van die bloedhond die ‘dreiging en moord blies’ tegen alles wat chris¬ten heette. Hier is een man aan het woord die Jezus heeft ontmoet en die aan die ontmoeting een blijvende levensverande¬ring heeft overgehouden. ‘Met Christus ben ik gekruisigd…’ Over zijn ervaring op de weg naar Damascus heen wijst Paulus terug naar dat moment dat Jezus aan Zijn kruis hing. Daar is het gebeurd wat de ervaring bij Damascus mogelijk maakte. Toen Jezus daar hing, zegt Paulus, hing ik daar. Toen Jezus daar stierf, toen stierf ik daar.
Waar is die Saulus die de gemeente vervolgde? Waar is die ijveraar voor de wet? Waar is die man die trots was op zijn Joodse wortels en Farizeïstische kennis? Hij is nergens meer te vinden. Hij is dood. Hij is met Christus gekruisigd. Zijn handen en voeten zijn met Christus aan het hout genageld. Zijn hoofd is met Christus gebogen. Zijn hart is met Christus gebroken. Zijn zijde is met Christus doorboord. Zo is de dood van Jezus ook Paulus’ dood geworden. Maar toen Jezus uit de doden opstond, zegt Paulus, ben ik met Hem mee uit de dood opgestaan. De oude Saulus is niet meer. Hij heet nu Paulus, ‘de kleine’ betekent dat. Hij is klein geworden van zichzelf, omdat de grootheid van God in zijn leven is gekomen. Hij is zwak geworden van zichzelf om sterk te zijn in de Here Jezus Christus. ‘Ik ben dood, maar ik leef, dat is niet meer mijn ik maar Christus leeft in mij.’ Ik leef van de genade, zegt Paulus, de liefde en de gerechtigheid van Jezus Chris¬tus. Dat is groter dan al het andere in de wereld. Groter dan mijn narcistische ik. Soli Deo Gloria!
Yme Horjus