NER: Mijn Lamp
In de Bijbel worden regelmatig voorwerpen genoemd met algemeen gebruik in het dagelijkse leven. Tot deze voorwerpen behoort de lamp, die een centrale plaats innam in huiselijke kring en een belangrijk onderdeel van de huisraad in Bijbelse tijd was. Daarnaast wordt de lamp in de Schrift vermeld met symbolische betekenis. Omdat in elk huishouden wel één of meerdere lampen werden gebruikt, kon men de bedoeling van deze teksten begrijpen. Dit geldt ook voor ons vandaag, hoewel bepaalde gegevens de huidige Bijbellezer zullen ontgaan, omdat de lamp in Bijbelse tijd verschilt van onze lampen.
De lamp wordt in de Hebreeuwse Bijbel aangeduid met het woord ‘ner’ of ‘nyr’ dat betekent: lamp, licht.
Olielamp
Met ‘ner’/‘nyr’/lamp wordt een overwegend klein aardewerk olielampje bedoeld. Veelal waren het eenvoudige lampjes, maar soms bezat men ook lampen met kunstige, sierlijke vormen. Men gebruikte olijfolie om de ‘ner’/lamp te laten branden (Ex. 25:6; 27:20; vergelijk Matt. 25:3,4). Dankzij vele archeologische vondsten van aardewerk olielampjes weten we hoe deze er in de Bijbelse tijd uitzagen en is het mogelijk de vormontwikkeling ervan volgen, vanaf de tijd van Abraham en daarna. Aanvankelijk was de lamp een aardewerk open schaal met een tuitvorm in de rand, waarin de pit lag die in de olie dreef. Deze was natuurlijk erg onhandig en gevaarlijk om te verplaatsen. Daarom ontwikkelde de lampvorm zich tot een steeds meer gesloten vorm, waarbij de bovenkant alleen een opening had om hierdoor de olie te gieten. Dit is het type olielampje uit Jezus’ tijd.
Om een lamp brandend te houden was voortdurend onderhoud nodig. Olie moest worden bijgevuld en de pit regelmatig geknipt om walmen en uiteindelijk doven te voorkomen. Het beeld van de ‘walmende pit’ (Jes. 42:3) was veelzeggend in Jesaja’s tijd en men begreep dat zo’n pit zou doven als er niet zou worden ingegrepen van Godswege.
Een lamp bevatte meestal wel genoeg olie om een hele nacht door te branden, maar men moest wel de pit enkele keren inkorten. Dit houdt in dat de vaardige, hardwerkende vrouw (Spr. 31:18) niet de hele nacht door kon slapen als zij haar lamp brandende wilde houden: “…haar ‘ner’/lamp gaat in de nacht niet uit.” Daardoor kon zij ’s morgens vroeg meteen het vuur aansteken!
‘Ner’/lamp als beeld van leven en leiding
Een brandende ‘ner’/lamp is beeld van overvloedig leven, vreugde en welzijn door God gegeven. Dat is wat Job in zijn ellende miste (Job 29:3).
God is de lichtbron die de mens verlicht (1Joh. 1:5) en alleen Hij geeft de menselijke levenslamp Zijn ware, levendmakende licht: “Want U doet mijn ‘ner’/lamp lichten…” (Ps. 18:29). David verwoordde ditzelfde ook zo: “Want U bent mijn ‘ner’/lamp, HERE” (2Sam. 22:29). Wie de Here kent en vreest, zingt dit met David mee! Zo mogen we ons tot de Here richten en Hem dankend loven omdat Hijzelf onze lamp is, in welke situatie we ons ook bevinden. Hij blijft onveranderd onze Goddelijke, troostvolle, levengevende lamp.
De ‘ner’/lamp is ook beeld van de leiding en onderricht die God de gelovigen geeft door Zijn Geest en Woord: “Uw Woord is een ‘ner’/lamp voor mijn voet…” (Ps. 119:105). Laten we deze geweldige geloofsbelijdenis over het Woord nooit loslaten!
Gebluste lamp
Een ‘ner’/lamp die niet brandt is teken van onheil en ramp. Wanneer God bij monde van de profeet Jeremia de bewoners van Juda en Jeruzalem waarschuwt dat hun ontrouw tot vreselijke straf leidt, zegt Hij “Ik laat van hen vergaan… licht van ‘ner’/lamp” (Jer. 25:10).
De Schrift leert ons dat het leven zonder God onvervuld en zwaar is. Buiten God leeft men in permanent duister, zonder zicht en hoop. In Spreuken wordt het leven van de godlozen beschreven als een last, onvervuld, wegkwijnend: “…de lamp van godlozen zal worden gedoofd” (Spr. 13:9; 24:20; vergelijk 20:20). De ‘ner’/lamp van de godlozen zal doven omdat zij het levengevende licht van God missen. Wat een contrast hiermee is het blijde ‘licht van rechtvaardigen’ die de Here God zoeken en vrezen!
In het Nieuwe Testament wordt het beeld van de lamp vooral gebruikt om de gelovigen aan te sporen Gods licht niet te verbergen, maar te laten schijnen (Matt. 5:15; Marc. 4:21; Luc. 8:16). “God is licht…” (1Joh. 1:5-7). Hiervan mogen we als lichtdragers getuigen!
Een ‘nyr’/lamp in Jeruzalem
De ‘ner’/lamp is in het Oude Testament ook symbool van nageslacht. Zo belooft de Here God dat David altijd een ‘nyr’/lamp zal hebben in Jeruzalem (1Kon. 11:36). Ondanks alle ontrouw en afval onder Davids nakomelingen zou God die belofte gestand houden. “Maar omwille van David gaf de HERE zijn God hem een ‘nyr’/lamp in Jeruzalem…” (1Kon.15:4). “De HERE wilde Juda niet verderven omwille van Zijn dienaar David, zoals Hij had hem gezegd hem een ‘nyr’/lamp voor zijn zonen te geven alle dagen” (2Kon. 8:19). David zelf wordt door zijn mannen ook eens aangeduid als ‘ner’/lamp van Israël (2Sam. 21:17).
God had Jeruzalem, ook wel aangeduid als Sion, uitverkoren om daar Zijn Naam te stellen en zei: “Daar… heb Ik een ‘ner’/lamp voor Mijn gezalfde gesteld” (Ps. 132:17).
God is getrouw en is Zijn belofte aan David wat betreft troonopvolgers nagekomen. Maar de rijkste en meest verheven vervulling vond plaats toen Hij Zijn eigen Zoon, de Here Jezus, zond naar deze aarde, om als de gekomen Messias de mensheid met Zijn Godslicht te beschijnen. En we mogen uitzien naar het nieuwe Jeruzalem waar Gods heerlijkheid alles zal verlichten en waar het Lam dat onze zonden wegdroeg (Jes. 53:7) Zelf de lamp zal zijn (Opb. 21:23).
“U bent mijn lamp, HERE…”
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk
De lamp wordt in de Hebreeuwse Bijbel aangeduid met het woord ‘ner’ of ‘nyr’ dat betekent: lamp, licht.
Olielamp
Met ‘ner’/‘nyr’/lamp wordt een overwegend klein aardewerk olielampje bedoeld. Veelal waren het eenvoudige lampjes, maar soms bezat men ook lampen met kunstige, sierlijke vormen. Men gebruikte olijfolie om de ‘ner’/lamp te laten branden (Ex. 25:6; 27:20; vergelijk Matt. 25:3,4). Dankzij vele archeologische vondsten van aardewerk olielampjes weten we hoe deze er in de Bijbelse tijd uitzagen en is het mogelijk de vormontwikkeling ervan volgen, vanaf de tijd van Abraham en daarna. Aanvankelijk was de lamp een aardewerk open schaal met een tuitvorm in de rand, waarin de pit lag die in de olie dreef. Deze was natuurlijk erg onhandig en gevaarlijk om te verplaatsen. Daarom ontwikkelde de lampvorm zich tot een steeds meer gesloten vorm, waarbij de bovenkant alleen een opening had om hierdoor de olie te gieten. Dit is het type olielampje uit Jezus’ tijd.
Om een lamp brandend te houden was voortdurend onderhoud nodig. Olie moest worden bijgevuld en de pit regelmatig geknipt om walmen en uiteindelijk doven te voorkomen. Het beeld van de ‘walmende pit’ (Jes. 42:3) was veelzeggend in Jesaja’s tijd en men begreep dat zo’n pit zou doven als er niet zou worden ingegrepen van Godswege.
Een lamp bevatte meestal wel genoeg olie om een hele nacht door te branden, maar men moest wel de pit enkele keren inkorten. Dit houdt in dat de vaardige, hardwerkende vrouw (Spr. 31:18) niet de hele nacht door kon slapen als zij haar lamp brandende wilde houden: “…haar ‘ner’/lamp gaat in de nacht niet uit.” Daardoor kon zij ’s morgens vroeg meteen het vuur aansteken!
‘Ner’/lamp als beeld van leven en leiding
Een brandende ‘ner’/lamp is beeld van overvloedig leven, vreugde en welzijn door God gegeven. Dat is wat Job in zijn ellende miste (Job 29:3).
God is de lichtbron die de mens verlicht (1Joh. 1:5) en alleen Hij geeft de menselijke levenslamp Zijn ware, levendmakende licht: “Want U doet mijn ‘ner’/lamp lichten…” (Ps. 18:29). David verwoordde ditzelfde ook zo: “Want U bent mijn ‘ner’/lamp, HERE” (2Sam. 22:29). Wie de Here kent en vreest, zingt dit met David mee! Zo mogen we ons tot de Here richten en Hem dankend loven omdat Hijzelf onze lamp is, in welke situatie we ons ook bevinden. Hij blijft onveranderd onze Goddelijke, troostvolle, levengevende lamp.
De ‘ner’/lamp is ook beeld van de leiding en onderricht die God de gelovigen geeft door Zijn Geest en Woord: “Uw Woord is een ‘ner’/lamp voor mijn voet…” (Ps. 119:105). Laten we deze geweldige geloofsbelijdenis over het Woord nooit loslaten!
Gebluste lamp
Een ‘ner’/lamp die niet brandt is teken van onheil en ramp. Wanneer God bij monde van de profeet Jeremia de bewoners van Juda en Jeruzalem waarschuwt dat hun ontrouw tot vreselijke straf leidt, zegt Hij “Ik laat van hen vergaan… licht van ‘ner’/lamp” (Jer. 25:10).
De Schrift leert ons dat het leven zonder God onvervuld en zwaar is. Buiten God leeft men in permanent duister, zonder zicht en hoop. In Spreuken wordt het leven van de godlozen beschreven als een last, onvervuld, wegkwijnend: “…de lamp van godlozen zal worden gedoofd” (Spr. 13:9; 24:20; vergelijk 20:20). De ‘ner’/lamp van de godlozen zal doven omdat zij het levengevende licht van God missen. Wat een contrast hiermee is het blijde ‘licht van rechtvaardigen’ die de Here God zoeken en vrezen!
In het Nieuwe Testament wordt het beeld van de lamp vooral gebruikt om de gelovigen aan te sporen Gods licht niet te verbergen, maar te laten schijnen (Matt. 5:15; Marc. 4:21; Luc. 8:16). “God is licht…” (1Joh. 1:5-7). Hiervan mogen we als lichtdragers getuigen!
Een ‘nyr’/lamp in Jeruzalem
De ‘ner’/lamp is in het Oude Testament ook symbool van nageslacht. Zo belooft de Here God dat David altijd een ‘nyr’/lamp zal hebben in Jeruzalem (1Kon. 11:36). Ondanks alle ontrouw en afval onder Davids nakomelingen zou God die belofte gestand houden. “Maar omwille van David gaf de HERE zijn God hem een ‘nyr’/lamp in Jeruzalem…” (1Kon.15:4). “De HERE wilde Juda niet verderven omwille van Zijn dienaar David, zoals Hij had hem gezegd hem een ‘nyr’/lamp voor zijn zonen te geven alle dagen” (2Kon. 8:19). David zelf wordt door zijn mannen ook eens aangeduid als ‘ner’/lamp van Israël (2Sam. 21:17).
God had Jeruzalem, ook wel aangeduid als Sion, uitverkoren om daar Zijn Naam te stellen en zei: “Daar… heb Ik een ‘ner’/lamp voor Mijn gezalfde gesteld” (Ps. 132:17).
God is getrouw en is Zijn belofte aan David wat betreft troonopvolgers nagekomen. Maar de rijkste en meest verheven vervulling vond plaats toen Hij Zijn eigen Zoon, de Here Jezus, zond naar deze aarde, om als de gekomen Messias de mensheid met Zijn Godslicht te beschijnen. En we mogen uitzien naar het nieuwe Jeruzalem waar Gods heerlijkheid alles zal verlichten en waar het Lam dat onze zonden wegdroeg (Jes. 53:7) Zelf de lamp zal zijn (Opb. 21:23).
“U bent mijn lamp, HERE…”
Dr. Gieneke van Veen-Vrolijk