Mogen homoseksuele echtparen aan het Avondmaal?

Theo Niemeijer • 94 - 2018 • Uitgave: 17
In onze gemeente willen homofiele echtparen ook deelnemen aan het Avondmaal. De kerkenraad heeft het liever niet, maar daar blijft het dan ook bij. Hoe moeten wij als gemeenteleden hier mee omgaan? Wanneer ik deelneem aan het Avondmaal, waar ook homofiele echtparen aan deelnemen, verontreinig ik me dan niet? (W.O. te M.)

Antwoord:
De mensheid is de laatste tijd in een versneld tempo op weg naar een ontaarde samenleving. Bij de schepping lezen we dat de Here God de dieren ‘naar hun aard’ schiep, van de mens lezen we dat Hij de mens ‘naar zijn beeld’ schiep. Hij schiep hen ’mannelijke en vrouwelijk’, lezen we in Genesis 1:27. In Mattheüs 19 wordt dit door de Here Jezus bevestigd: ‘Hebt gij niet gelezen dat de Schepper hen van den beginne als man en vrouw gemaakt heeft?’ (vers 4).
In onze samenleving wil men niets meer met de schepping van God te maken hebben en ziet men de mens steeds meer geëvalueerd vanuit de planten- en dierenwereld, waarmee men de majesteit van God verwerpt. Paulus schrijft hierover in Romeinen 1:23, waarin duidelijk gemaakt wordt dat de moderne mens de majesteit van God vervangen heeft door het schepsel met als gevolg, dat de waarheid door de leugen vervangen wordt. Zo wordt ook niet meer over het geslacht maar over de ‘gender’ van de mens gesproken en zijn we op weg naar een genderneutrale samenleving! Het gevolg van deze leugengeest is, dat steeds meer mannen met mannen en vrouwen met vrouwen de liefde bedrijven (leest u maar in Romeinen 1:26-27). Dit ‘bedrijven van de liefde’ wordt echter in de Bijbel ‘het bedrijven van schandelijke lusten’ genoemd! Zij die deze schandelijke lusten bedrijven zullen op onwaardige wijze het brood eten en de beker des Heren drinken en zich aan het lichaam van Christus bezondigen (zie 1 Korinthiërs 11:27)! De kerkenraad zal de moed moeten hebben om Bijbelgetrouw op te treden tegen hen die moedwillig in zonden leven.
Voor hen die homofiele gevoelens hebben, maar deze niet in praktijk brengen, ligt het anders. Voor hen zal juist aandacht moeten zijn in de gemeente om hen pastoraal bij te staan en door Gods genade te ondersteunen op een weg naar herstel en genezing van deze gevoelens.

In een artikel zal ik nog wel eens uitgebreider op dit thema ingaan, helaas kan dit niet binnen het kader van de vragenrubriek.

Onlangs beluisterde ik een Pinksterpreek waarin de voorganger beweerde dat de verschijnselen van de wind en de vurige tongen bij de uitstorting van de Heilige Geest niet van God waren maar van de duivel afkomstig waren. Ik schrok enorm van deze uitspraak! Graag zou ik uw mening hierover willen weten. (F. J. te N.)

Antwoord:
Het lijk mij hier om een opmerking te gaan die geen enkele Bijbelse grond heeft. Een voorganger die zulke uitspraken doet vergaloppeert zich behoorlijk en laat hiermee de Bijbelse boodschap los. De drie tekenen die de uitstorting van de Heilige Geest begeleidden passen perfect in Gods beloften die na de hemelvaart van de Here Jezus vervuld werden.

De wind spreekt van het ‘blazen van God’ in de (nieuwe) mens, net zoals de Here God het leven in de eerste mens geblazen heeft (zie Genesis 2:7). In Johannes 3 spreekt de Here Jezus met Nikodemus over de wedergeboorte en vergelijkt het waaien van de wind met de werking van de Heilige Geest: ‘De wind blaast, waarheen hij wil, en gij hoort zijn geluid, maar gij weet niet, vanwaar hij komt of waar hij heengaat; zo is een ieder die uit de Geest geboren wordt’ (Johannes 3:8). Ook in het Oude Testament wordt het werk van de Geest van God met het blazen van de wind vergeleken: ‘Profeteer en zeg tot de geest: zo zegt de Here HERE: kom van de vier windstreken, o geest, en blaas in deze gedoden. Zodat zij herleven’ (Ezechiël 37:9). Hierbij hebben we te maken met de wedergeboorte van Israël, vlak voor de wederkomst van de Here. De wind is dus een teken van het nieuwe leven, de ‘adem van God’ dat we door de Heilige Geest ontvangen en waardoor we opnieuw geboren worden.

De ‘tongen als van vuur’, die zich onder hen verdeelden en op een ieder van hen zetten, is een beeld dat we in het Oude Testament ook regelmatig tegenkomen. We zien hierin het vuur van God regelmatig op het altaar neerdalen. Er mocht voor Gods aangezicht geen vreemd vuur gebracht worden. Gods Zelf stak het vuur van het altaar aan. Zo werd voor Kaïn duidelijk dat de Here God het offer van Abel aannam, maar zijn eigen offer afwees. Toen Mozes de tabernakel klaar- en alles ingericht had en als laatste het offer op het brandofferaltaar gelegd had, was het wachten op Gods antwoord dat in de vorm van het nederdalende vuur neerdaalde en het altaar aanstak, waarmee de Here liet zien dat Hij het offer aanvaardde en woning in de tabernakel maakte. Zo gebeurde dit ook bij de inwijding van de tempel van Salomo.
De gemeente is het huis van God op aarde, Zijn tempel, waarin de Here woning gemaakt heeft. Het is het heiligende vuur, waarmee Hij duidelijk maakt, dat het om Gods huis gaat, maar ook het reinigende vuur, waarmee duidelijk gemaakt wordt dat de zonde voor Hem moet wijken. We zien ook telkens, dat het vuur van God op het altaar, het offer neerdaalt. Zo wordt duidelijk gemaakt, dat wij als gemeente ons leven als een heilig een ‘levend Gode welgevallig offer’ (Romeinen 12:1). Hem mogen aanbieden, waarop Hij antwoordt met het heilig vuur dat op ons neerdaalt en waarmee Hij laat zien, dat Hij het offer aanvaardt. Natuurlijk zijn de tongen als van vuur ook een beeld van het getuigenis van de gemeente, die in deze donkere wereld geroepen is om een helder licht te zijn en haar licht te laten schijnen.

Het derde teken, waarmee de uitstorting van de Heilige Geest begeleid werd is het teken van de vreemde talen. Voor het Pinksterfeest waren de Joden uit vele verschillende landen bijeengekomen in Jeruzalem. Naast het teken van de geweldige windvlaag die de bijeengekomen Joden voelden en de vurige tongen die ze zagen, hoorden de Joden nu ook nog eens de apostelen God loven in de verschillende talen, waarin zij geboren waren. Voor hen was het Hebreeuws de taal, waarin je tot God mocht gaan en waarin je de Thora mocht lezen. Ze begrepen er helemaal niets meer van. Hoe is het mogelijk dat deze eenvoudige mensen nu ineens hun taal spraken? In 1 Korinthiërs 14:21-22 probeert Paulus dit teken uit te leggen als een teken voor het ongelovige Joodse volk om hen duidelijk te maken dat met het begin van de gemeente een nieuwe tijd aangebroken is, waarin de Here God voor Zich een volk verzamelt uit alle volken van de wereld en niet meer alleen vanuit het Jodendom. In de ‘nieuwe mens’, die op de Pinksterdag geboren werd, gaat het niet meer om Jood of Griek, man of vrouw, slaaf of vrije, maar zijn we allemaal één in Christus (Galaten 3:28). Ook in het Oude Testament wordt dit teken aangekondigd, een teken, speciaal gegeven voor het Joodse volk (Jesaja 28:11-12). Natuurlijk wordt er over dit teken heel verschillend gedacht, maar de context van dit teken heeft altijd weer te maken met Gods bijzonder plan met de gemeente ten opzichte van het Jodendom.

Wat geweldig dat deze drie begeleidende tekenen ons laten zien, dat we opnieuw geboren zijn door de inblazing van de Heilige Geest, door Gods neerdalende vuur aangewezen zijn als Gods woonplaats op aarde en door het teken van de vreemde talen geroepen zijn om, hoe verschillend we ook zijn, één gemeente in Christus Jezus te zijn.


Theo Niemeijer