Met de Tent van God door de woestijn

Frits Boekhoff • 96 - 2020 • Uitgave: 4
De Israëlieten hebben 40 jaar door de woestijn getrokken. Bijna gedurende deze hele periode hebben ze ook de Tent van God meegenomen. Dat is de tabernakel, de plaats waar God in hun midden was. Op Gods bevel werd de tabernakel opgezet en na verloop van tijd op Gods bevel weer afgebroken om verder te trekken naar de volgende rustplaats. Om uiteindelijk in het beloofde land te komen.

We hebben gezien in de serie ‘Christus in de tabernakel’ dat God de Ontwerper, de architect van de tabernakel is. God is ook de Verhuizer. Zoals God nauwkeurige instructies over de bouw van de tabernakel heeft gegeven, zo geeft Hij ook instructies over het vervoer van de tabernakel door de woestijn. Gods woonplaats is heilig ook tijdens het transport.

Bij dit artikel is een tekening gevoegd om inzicht te geven hoe het volk rondom de tabernakel gelegerd was (zie pagina 18-19). Het volk bestond in die tijd uit 603.550 mannen van 20 jaar en ouder (Numeri 1:45-46). Daarnaast waren er 22.000 Levieten (Numeri 3:39). De Levieten hadden niet alleen de zorg voor de tabernakel, maar ook voor het gehele transport. Dus het klaarmaken voor de reis, het vervoer zelf en het opnieuw opbouwen van de tabernakel met toebehoren. Geen Israëliet mocht zich daarmee bemoeien, alleen de Levieten (Numeri 1:50-51).

Het tentenkamp van de Israëlieten
Vanaf de uittocht uit Egypte tot aan de intocht in Kanaän (Numeri 33) zijn de Israëlieten 41 keer verreisd, waarvan 30 keer met de tabernakel in hun midden. Met alleen al ruim 600.000 mannen van 20 jaar en ouder moet het hele volk uit zeker 2 miljoen mensen hebben bestaan. Dat vraagt om een strakke geordende organisatie en zo heeft God dat ook bevolen.

In het midden van het tentenkamp stond de tabernakel.

Aan de oostkant van de tabernakel, waar de zon opkomt stonden de tenten van de stammen Juda, Zebulon en Issaschar. Deze drie stammen werden het vaandel Juda genoemd (Numeri 2:3). Het vaandel Juda is het 1e vaandel. Aan de zuidkant van de tabernakel stond het vaandel Ruben met daarbij de stammen Simeon en Gad. Het vaandel Ruben is het 2e vaandel. Aan de westkant stond het vaandel Efraïm met daarbij de stammen Manasse en Benjamin. Het vaandel Efraïm is het 3e vaandel. Aan de noordkant was het vaandel Dan gelegerd met daarbij de stammen Aser en Naftali. Het vaandel Dan is het 4e vaandel.

De stammen van Israël moesten op enige afstand van de tabernakel blijven. De Levieten plaatsten hun tenten tussen het volk en de tabernakel. De Levieten vormden als het ware een wacht, een afscherming rondom de tabernakel (Numeri 1:50,53). Niemand kon zo de heilige plaats naderen, dat zou immers de toorn van God oproepen. De stamvader Levi had drie zonen: Gerson, Kahath en Merari (Numeri 3:17). Deze zonen met hun nakomelingen hadden hun eigen plaats rondom de tabernakel. Aan de oostkant, dus tussen het vaandel Juda en de tabernakel zetten Mozes, Aäron en zijn zonen hun tenten op. Aan de zuidkant zetten de Kahatieten hun tenten op. Aan de westkant de Gersonieten en aan de noordkant de Merarieten.

Het optrekken van de vaandels
Zodra God het vertrek van het volk aankondigde voltrok zich steeds dezelfde procedure. In de volgorde van de vaandels begint het volk met het reisklaar maken. Het 1e vaandel Juda dus als eerste en daarna het 2e vaandel Ruben. Vervolgens maakten de Levieten de tabernakel klaar voor vertrek. Tot slot maakten het 3e en 4e vaandel zich klaar. Tijdens de reis liepen de eerste twee vaandels voorop, dat zijn zes stammen, gevolgd door de tabernakel met daarna de laatste twee vaandels, dat zijn opnieuw zes stammen. Niet alleen op de standplaats maar ook tijdens de tocht door de woestijn bevond de tabernakel zich precies in het midden van het volk. Numeri 2:17: ’Zoals zij hun kamp opslaan, zo moeten zij opbreken, ieder op zijn eigen plaats, bij hun vaandels’. Het vaandel Juda liep dus vooruit. Dit ziet natuurlijk op de Zoon van David, uit de stam Juda, de Here Jezus die het volk voorgaat in de strijd en de weg wijst naar het beloofde land.

Het opbreken van de tabernakel
Het opbreken van de tabernakel ging ook zeer geordend. Het is niet zo dat de Levieten naar eigen inzichten de tabernakel binnen liepen en alles begonnen in te pakken. Numeri 4 geeft duidelijke aanwijzingen. Wanneer het kamp wordt opgebroken, moeten Aäron en zijn zonen (dus niet alle levieten) het voorhangsel losmaken en daarmee de ark van de getuigenis bedekken. Zij moeten er een deken van zeekoeienhuid overheen leggen en daarover een geheel blauwpurperen kleed uitspreiden en vervolgens zijn draagbomen aanbrengen. Dit geldt ook voor de andere attributen die in de tabernakel aanwezig waren. Pas als alles met kleden bedekt was en de heilige attributen niet meer zichtbaar waren, mochten de Levieten de tabernakel binnenkomen.

En zelfs dan waren er nog strikte voorschriften. De Gersonieten hadden de zorg voor de tabernakel, de tent, de gordijnen, de doeken. De Kehatieten voor de ark, de tafel, de kandelaar, de altaren en de voorwerpen van het heiligdom. De Merarieten zorgden voor de planken van de tabernakel, de dwarsbalken, zijn pilaren, zijn voetstukken. Ieder zijn taak. Geen Merariet die zijn hand mocht uitstrekken naar de ark, geen Kehatiet die een plank droeg. Nee God bepaalt hoe het eraan toe gaat in het Huis van God. God wijst ieder zijn plaats in Zijn Huis. God bepaalt wie welke dienst voor Hem mag doen!

Zes wagens en twaalf runderen
In Numeri 7 lezen we dat leiders van het volk aan Mozes zes wagens en twaalf runderen geven, ten behoeve van de tabernakel. Het ligt voor de hand dat Mozes aan de Gersonieten, Kehatieten en Merarieten ieder twee wagens en vier runderen zou geven ter ondersteuning bij de verplaatsing van de tabernakel. God geeft Mozes echter een andere instructie. De zonen van Gerson gaf hij twee wagens en vier runderen. De zonen van Merari krijgen de overige vier wagens en acht runderen. De zonen van Kahath krijgen geen ondersteuning. Waarom een zo op het oog onrechtvaardige verdeling? De Bijbel noemt hiervoor twee redenen. Allereerst omdat God in Numeri 4 had bevolen dat alle heilige attributen moesten worden gedragen. De Kehatieten waren hiervoor verantwoordelijk. De tweede reden van deze verdeling legt de Bijbel gelijk uit. Iedere groep kreeg hulp overeenkomstig zijn dienst (Numeri 7:5, 7-8). De Gersonieten sjouwen met doeken, kleden, gordijnen door de woestijn. Een zware taak. Vandaar dat zij twee wagens ter beschikking krijgen. De Merarieten hadden de zwaarste taak. Zij moesten alle planken, pilaren en voetstukken door de woestijn sjouwen, daarom voor hun vier wagens. Een prachtig voorbeeld hoe God naar draagkracht ondersteunt.

Tot slot: God riep tot Zijn dienst om te dienen in de tabernakel en voor het dragen in de woestijn, mannen van de stam Levi met de leeftijd tussen de 30 en 50 jaar (Numeri 4:43, 47). Met 30 jaar volwassen genoeg om de heiligheid van de Heere God te beseffen en niet ouder dan 50 jaar, dus in de kracht van hun leven om het zware sjouwwerk in de woestijn te kunnen uitvoeren.

Frits Boekhoff