Messiasbelijdende Joden (1)

dr. Willem J. Ouweneel • 77 - 2001/02 • Uitgave: 9
Vandaag beleven wij de opmerkelijke opkomst van een internationale Messiaanse beweging, bestaande uit zogenoemde Messiasbelijdende Joden. Terwijl het er enkele decenia geleden nog maar heel weinigen waren, schat men hun aantal nu wereldwijd ergens tussen de 100.000 en de 300.000, van wie verreweg de meesten in de Verenigde Staten en in de voormalige Sovjet-Unie wonen. In de staat Israël zijn het er tussen de 3000 en 6000 (nauwkeurige cijfers zijn heel moeilijk te krijgen).

Messiasbelijdende Joden zijn Joden die Jezus Christus als de joodse Messias en als hun Heiland en Heer aangenomen hebben en die bovendien aan hun joodse identiteit en levensstijl vasthouden. (Dat is wat anders dan 'joodse [of Hebreeuwse] christenen', die hun joodse identiteit en levensstijl hebben opgegeven.)

GESCHIEDENIS
De Messiaanse beweging is zo oud als de vroegste kerkgeschiedenis, en tegelijk zeer nieuw. Al de vroegste gelovigen in Jezus waren Messiasbelijdende Joden, afgezien
van de 'proselieten' (vgl. Hand. 2:11; 6:5; 13:43), mensen die zich bij Israël hadden gevoegd door besnijdenis (bij mannen) en het mikveh (rituele onderdompeling), maar ook zij werden als Joden gerekend. De Messiasbelijdende Joden werden mensen 'van de weg (Hand. 9:2; vgl. 22:4) of 'de sekte der Nazoreeërs' genoemd (24:5), omdat zij volgelingen van Jezus de Nazoreeër waren. In Hand. 21:20 horen we letterlijk over 'tienduizenden' (niet duizenden!) die 'onder de Joden gelovig zijn geworden en allen zijn zij ijveraars voor de wet'. Deze gelovige Joden werden door niet-Messiasbelijdende Joden in die tijd beschouwd als mensen die tot een 'andere' godsdienst waren overgegaan. Het waren Joden net als de anderen en zij gedroegen zich volledig joods; zij waren alleen anders doordat zij geloofden dat Jezus de Messias was.

Tijdens de Joodse Oorlog (66-70 n.Chr.) herinnerden Messiasbelijdende Joden zich de woorden van Jezus (Luk. 21:20-24) en verlieten de meesten op tijd de stad. Zij vluchtten naar Pella in het Overjordaanse, waar zij aan hun Messiaanse geloof en levensstijl vasthielden. Na de verwoesting van Jeruzalem (70 n.Chr.) keerden zij naar die stad terug. De godsdienstige situatie was daar zeer veranderd. Net als de anderen konden Messiasbelijdende Joden niet langer God dienen in de tempel. Vele joodse sekten verdwenen; alleen de farizeese Joden konden zich handhaven. Uit hen ontwikkelde zich geleidelijk wat we nu het orthodoxe (of rabbijnse, of Talmoedische) jodendom noemen. De Messiasbelijdende Joden konden deze vorm van het 'officiële' jodendom, dat geen plaats had voor Jezus en zijn offerwerk, niet accepteren. Verhitte controverses ontstonden tussen Messiasbelijdende en 'orthodoxe' Joden. De rivaliteit nam toe tijdens de opstand van Bar Kochba tegen de Romeinen (132-135 n.Chr.). In het begin namen de Messiasbelijdende Joden deel aan deze nationale bevrijdingsbeweging, totdat Rabbi Akiva verklaarde dat Bar Kochba de Messias was. Daardoor moesten de Messiasbelijdende Joden zich uit de opstand terugtrekken, wat ertoe leidde dat zij van desertie en verraad beschuldigd werden.

‘KETTERS’
Nadat de opstand was neergeslagen, verbood de Romeinse keizer Hadrianus alle Joden nog langer in Jeruzalem te wonen. Het Messiaanse jodendom raakte in verval, maar vooral in Syrië bleef het voortbestaan tot in de vijfde eeuw. Intussen ontwikkelde de Kerk uit de heidenen zich tot een machtig instituut, dat zichzelf uitriep tot de enige plaats en brengster van heil. Hoe niet-joodser de Kerk werd, des te meer werden de Messiasbelijdende Joden, die in feite de vroege Gemeente hadden gevormd, als 'ketters' beschouwd. Sommigen van de Messiasbelijdende Joden hielden er inderdaad verkeerde leringen op na, vooral met betrekking tot de maagdelijke geboorte van Christus en de canoniciteit van de Brieven van Paulus (Ebionieten, Elkesaïeten); maar anderen waren recht in de leer. Geleidelijk aan echter werd zelfs de joodse levensstijl als ketters beschouwd. Gelovigen buiten de 'Katholieke' (= Universele, Wereldwijde) Kerk, vooral na het Concilie van Nicea (325), werden gedrongen of zelfs gedwongen om zich bij deze Kerk te voegen om het heil deelachtig te worden.

De rabbijnse Joden zeiden dat als je Jood wilde zijn, je niet in Jezus kon geloven. De Kerk zei dat als je in Jezus wilde geloven, je niet op joodse manier kon leven. Daardoor werden Messiasbelijdende Joden, die aan hun joodse identiteit wilden vasthouden, verstoten zowel door de joodse gemeenschap als door de officiële Kerk. Vanaf de vierde eeuw hielden Joden die tot geloof in Christus kwamen, zich óf stil en bleven binnen de niet-Messiasbelijdende joodse gemeenschap, óf zij voegden zich bij de Kerk en verspeelden daardoor hun joodse identiteit. Slechts enkelen bleven kleine Messiaanse gemeenschappen vormen, die langzaam uitstierven. Sommigen van hen stierven als martelaren door toedoen óf van de Kerk der heidenen, óf van het rabbijnse jodendom.

De zaken werden nog erger toen de Kerk de rampzalige theorie ontwikkelde dat alleen zij het 'ware Israël' was. Reeds de kerkvader Justinus Martyr leerde dat rond 140 n.Chr. Als gevolg daarvan ergerde de Kerk zich steeds meer aan het feit dat er buiten haar een volk bestond dat bleef beweren dat het Israël was. Dit anti-joodse sentiment dwong de Kerk zich zoveel mogelijk van haar joodse wortels af te keren. Beruchte voorbeelden zijn de Zondagswet van keizer Constantijn de Grote (321) en de nieuwe Paasdatum, vastgesteld door het Concilie van Nicea (325) met het doel deze te scheiden van het joodse Pesach. Dit anti-joodse sentiment keerde zich ook tegen de joodse levensstijl van de Messiasbelijdende Joden. Als zij christgelovigen waren, behoorden zij zich bij de Christelijke Kerk te voegen en ermee ophouden zich als Joden te gedragen. Zij werden officieel gedwongen zelfs het kleinste restant van joodse praktijken en geloofsopvattingen prijs te geven. Soms begingen Messiasbelijdende Joden overigens soortgelijke vergissingen. Justinus Martyr kende nog Joden die in Christus geloofden en die de Wet onderhielden zonder erop aan te dringen dat alle christenen dat deden. Maar hij kende er ook die niet alleen zelf de Wet hielden, maar ook niet-joodse gelovigen wilden dwingen dat te doen. Veel Messiasbelijdende Joden hielden aan de Wet van Mozes vast, niet uit traditionalisme of koppigheid, wetticisme of joodse arrogantie, maar uit eerlijke overtuiging. Er waren echter uitzonderingen, die de reputatie van de Messiasbelijdende Joden schade berokkenden. Dit is één van de tragische aspecten van de kerkgeschiedenis, die voortduren tot op vandaag: enerzijds zijn er Messiasbelijdende Joden die de gehele Wet van Mozes aan niet-joodse gelovigen willen opleggen, anderzijds zijn er niet-joodse gelovigen die hun vorm van christendom aan de Messiasbelijdende Joden willen opleggen.

KLOOF
Geen wonder dat er een diepe kloof tussen de twee groepen is ontstaan. En omdat de meeste Messiasbelijdende Joden niet (of slechts gedeeltelijk) de rabbijnse tradities als bindend aanvaardden, ontstond er net zo'n kloof tussen hen en het orthodoxe jodendom. Zo raakten de Messiasbelijdende Joden tussen wal en schip. Door beide kanten, en zelfs door veel kerkchristenen van joodse afkomst, werden zij als ketters beschouwd. Ook vandaag zijn er veel christenen die niets van de Messiaanse beweging willen weten, of er in elk geval geen raad mee weten.

Door de eeuwen heen zijn er heel wat joodse gelovigen binnen de Kerk geweest, eerst in de rooms-katholieke en de oosters-orthodoxe kerken, later ook in de protestantse kerken. Verreweg de meesten van hen leefden niet langer volgens de Wet van Mozes. Uiteraard bedoel ik daarmee niet een wetsbetrachting als middel om zich het heil te verwerven, maar één die een consequentie is van het geloof in Christus en zijn verzoeningswerk, als een zaak van trouwe gehoorzaamheid aan Hem; dus een godvrezende onderhouding van de Torah, zoals zovele Joden dat altijd gedaan hebben. Een dergelijk Messiaans jodendom bestond van de vijfde tot de negentiende eeuw nauwelijks, niet doordat er geen belangstelling voor bestond, maar doordat het zwaar onderdrukt werd. Men kan veilig stellen dat er gedurende deze eeuwen meer 'bekeerde' (tot het christendom overgegane) Joden zijn geweest die in hun hart het geloof in Jezus afwezen en heimelijk aan de Wet van Mozes bleven vasthouden, dan Messiasbelijdende Joden die echt in Jezus als hun Messias en Heiland geloofden en heimelijk aan de Wet van Mozes bleven vasthouden.

Het was pas in de negentiende eeuw dat het Messiaans-joodse bewustzijn weer tot ontwaken kwam. Joodse christenen waren er genoeg; ik noem bekende namen als Isaak da Costa, Benjamin Disraeli, Felix MendelssohnBartholdy, Franz J. Delitzsch en Alfred Edersheim. In hun tijd maakten dergelijke Joden, hoewel zij hun joodse identiteit benadrukten en zich bijzonder verantwoordelijk voelden voor het joodse volk. nog steeds deel uit van de traditionele kerken. Maar in 1866 werd de eerste Hebreeuws-Christelijke Alliantie gesticht in Groot-Brittannië, en in 1867 een Joods-Christelijke Broederschap in New York. De Amerikaanse Hebreeuws-Christelijke Alliantie volgde in 1915, en de Internationale Hebreeuws-Christelijke Alliantie in 1925. In 1882 stichtte Joseph Rabinowitz de eerste Messiaanse Synagoge in Bessarabië (nu in Moldavië), en in 1894 stichtte Abram Levi een soortgelijke gemeenschap in Smyrna. In 1898 werd een Hebreeuws-Christelijke Gemeente gevormd in London, en in 1905 werd er één gesticht in Baltimore, Maryland. Daarna werd er een groot aantal Hebreeuws-Christelijke gemeenten gevormd in Europa en in de Verenigde Staten. Deze waren orthodox in hun christelijke overtuigingen, vooral wat gevoelige terreinen betreft als de leer van Christus en de leer des heils, maar tegelijk onderhielden zij in zekere mate de Wet van Mozes.

dr. Willem J. Ouweneel