Mens-zijn zoals God het heeft bedoeld

ds. Theo Niemeijer • 90 - 2014 • Uitgave: 23
Waarom heeft God de verkeerde boom in het paradijs geplant. Hij wist toch dat het fout zou gaan? Hij zal er een bedoeling mee gehad hebben, maar ik zou niet weten welke. Kunt u mij hierin een handje helpen? (M. G. te M.)

Antwoord:
Het gaat hier om een bekende vraag die herhaaldelijk gesteld wordt en waar velen ‘hun tanden op stuk gebeten hebben’! Het is niet eenvoudig om hier een antwoord op te geven. Ik zal toch proberen om hier het één en ander over te zeggen.
De hof van Eden werd door de Here Zelf aangeplant met allerlei geboomte. We lezen over allerlei vruchtbomen: vijgenboom en in Ezechiël 31:8 over platanen, cipressen en ceders. Ook lezen we over een rivier die zich in vieren verdeelde (de Pison, de Gichon, de Tigris en de Eufraat) en die vanuit deze hof wereldwijd stroomden. Zo weten we dat de Gichon later de rivier de Nijl vormde en helemaal naar het zuidoosten van Afrika stroomde. Al met al zal het een prachtige, vruchtbare hof geweest zijn waarin de Here de eerste mensen plaatste. Voor dit woordje ‘plaatste’ (Genesis 2:8) kunnen we ook lezen: ‘Hij bracht hen tot rust in de hof.’ Het werd voor hen een rustplaats, maar ook een ontmoetingsplaats, waar ze de Here God dagelijks konden ontmoeten.
In deze hof kreeg de mens een tweevoudig mandaat: In de eerste plaats moesten ze de hof bewerken en bewaren en in de tweede plaats moest de mens zichzelf bewaren.

Werken
We zien dat werken en rusten al bij God aanwezig is en dat dit ook bij het mens-zijn behoort. God Zelf die in het ritme van werken en rusten de wereld geschapen heeft, schonk de mensen rust en maakte de mens tegelijkertijd duidelijk dat het werken tot het wezen van de mens behoort. De werkwoorden ‘bewerken en bewaren’ (Genesis 2:15) omvatten elke aard van menselijke arbeid. ‘Werk’ behoort nu eenmaal bij het mens-zijn, omdat de levensruimte waarin de Here de mens plaatste om bewerken en bewaren vroeg.
De hof van Eden is dan ook niet zo maar te verwisselen met paradijselijke voorstellingen van andere religies. Het is geen plaats van zalig genot, zoals in de Koran beschreven wordt. Werken behoort van het begin af aan tot de bestemming van de mensheid.

Volwaardig mens-zijn
De eerste mensen hadden echter niet alleen de opdracht om de hof te bewerken en te bewaren, ze hadden ook de opdracht gekregen om zichzelf te bewaren!
De Here God wilde de mens niets onthouden. Er was in de hof een overvloed aan eten. Met het desbetreffende gebod wilde de Here God de mens niets onthouden, maar hem tot een volwaardige mens maken die met de levende God kan spreken en omgaan. Tot het volwaardig mens-zijn behoort een ‘zich verhouden tot God, dat pas mogelijk wordt door het gehoorzamen van Gods geboden.’ Juist in het houden van Gods geboden blijken de hartsgesteldheid en de toewijding van de mens ten opzichte van God. Op dezelfde manier heeft de Here God later de tien geboden aan Zijn volk Israël gegeven om te zien hoe dit volk aan Hem toegewijd is.
Bij het geven van de tien geboden zei de Here tegen het volk Israël: ‘Ik ben de Here, uw God’, waarbij Hij de grens aangaf tussen het volk en Hem. Juist met deze grenzen kan de mens pas echt mens-zijn zoals de Here het bedoeld heeft. Zo zien we ook vandaag de dag, dat mensen steeds meer grenzeloos leven en totaal geen rekening houden met de Here God. Het gevolg hiervan is een degeneratie van het menselijk geslacht, waarbij de mens ontaard en steeds verder afwijkt van de originele mens die God ooit geschapen heeft.

Vrijwillig gehoorzamen
In de boom der kennis van goed en van kwaad maakt de Here God de eerste mens Zijn grenzen duidelijk. God maakt de mens duidelijk dat Hij God is en de mens een schepsel. Een levende relatie met God is alleen mogelijk op basis van gehoorzaamheid en toewijding. Zo werd de eerste mens in de vrijheid gesteld en uitgenodigd om vrijwillig Hem in toewijding te gehoorzamen. Deze mens was in overeenstemming met Zijn plan, zoals Hij de mens bedoeld had.
Bij het overschrijden van deze grens ontaardde de mens in een vreemd wezen, vervreemd van zichzelf, dat zich schaamde voor de ander en bevreesd om God te ontmoeten.
Vanaf dit vreselijke moment in de hof van Eden zien we hoe de Here een weg tot herstel opent en de verwoordde mens tot Zich roept. In Christus vinden we de ‘Boom des Levens’ weer terug, die onze relatie met God herstelt en van ons andere mensen maakt.


Een poosje geleden schreef u over de dagen van de week met hun heidense namen. In het Portugees zijn de namen van de dagen niet van heidense komaf. (R. M. te P.)

Antwoord:
Hartelijk dank voor uw opmerking. Inderdaad is in vele landen niets van deze heidense invloed bij de naamgeving van de dagen te vinden. U geeft ons de Portugese namen van de dagen van de week, die ik de lezers van ons blad niet wil onthouden:
zondag: domingo
maandag: segunda feira (tweede marktdag)
dinsdag: terca feira (derde marktdag)
woensdag: quarta feira (vierde marktdag)
donderdag: quinta feira (vijfde marktdag)
vrijdag: sexta feira (zesde marktdag)
zaterdag: sabado (verwijzing naar de Sabbat?)


Waarom zouden de opname van de gemeente en de wederkomst van de Here Jezus op de Olijfberg niet samenvallen op één en hetzelfde moment? Waarom scheidt men dit? (B. te A.)

Antwoord:
In 1 Tessalonicenzen 4:17 staat dat de gelovigen in een oogwenk weggevoerd (letterlijk ‘weggerukt’) zullen worden. De wederkomst van Christus op aarde, zoals in Matteüs 24:29-31 beschreven, zal door alle mensen op aarde bewust en zichtbaar meegemaakt worden.
De opname van de gemeente wordt in de Bijbel als een ‘geheimenis’ beschreven, terwijl de wederkomst op aarde als een duidelijk aangekondigde en zichtbare gebeurtenis zal plaatsvinden.
In Matteüs 24:40-41 en Lucas 17:34-35 wordt de opname als volgt beschreven: ‘twee zullen in het veld zijn, waarbij de één aangenomen zal worden en de ander achtergelaten wordt, twee zullen in één bed liggen waarbij de één aangenomen wordt en de ander achtergelaten zal worden.’ Dit gaat kennelijk over een geheel andere gebeurtenis dan de zichtbare wederkomst.
We vinden deze verschillen ook al terug in het Oude Testament. De Hogepriester mocht één keer per jaar het heilige der heiligen betreden. Op de grote verzoendag, waarop dit gebeurde, bracht hij eerst verzoening voor zijn eigen huis en pas daarna voor het gehele volk. Dus eerst kwam hij naar buiten uit het heiligdom voor zijn eigen huis en pas daarna kwam hij naar buiten voor het gehele volk. In de Bijbel staat dat wij als gemeente ‘Zijn huis’ zijn, waarvoor Hij als eerste zal verschijnen. Pas na de opname zal Hij aan het gehele Joodse volk verschijnen.
Zo lezen we ook steeds over de ‘Blinkende Morgenster’ als het gaat om de komst van Christus voor Zijn gemeente en ‘de opgang van de zon’, als het gaat om Zijn komst voor Israël. De Morgenster komt tevoorschijn aan het einde van de nacht, op het donkerste moment van de nacht. Het opgaan van deze Morgenster kondigt echter wel het spoedige aanbreken van de dag aan. De Morgenster en de zon verschijnen nooit gelijktijdig. Eerst komt de Morgenster, pas daarna de zon.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat bij de zichtbare wederkomst ook de gemeente met Hem zal wederkomen (Kolossenzen 3:3-4), waaruit we kunnen concluderen dat we als gemeente eerst naar Hem toe zullen gaan om daarna met Hem terug te keren.

Theo Niemeijer