‘Meer dan dubbeltjesvissers’
De afgelopen twee jaar hebben ons opnieuw doen beseffen dat het leven toch minder maakbaar was dan we dachten. Het virus bepaalde ons opnieuw bij de kwetsbaarheid van ons bestaan. Zowel lichamelijk, geestelijk of in economisch opzicht heeft het velen van ons pijnlijk geraakt. We zullen ons dan ook op vele terreinen van het leven moeten herbezinnen op een ‘nieuw normaal’.
Economie van het kruis
De vraag bij die herbezinning is: welke rol heeft het Evangelie daar (nog) bij? In de aanloop van de veertigdagentijd voor Pasen kennen we vanuit verschillende kerkelijke tradities twee speciale dagen, die daarbij kunnen helpen. In de protestantse traditie kennen we de ‘biddagen’ waarbij we de onmisbare zegen vragen over ons maatschappelijk doen en laten en de wasdom voor de gewassen en onze arbeid. Het plaatst onze economie in het besef van afhankelijkheid en zegen. In de rooms-katholieke traditie kent men de ‘Aswoensdag’ vanuit het besef van vergankelijkheid en betrekkelijkheid van ons zijn hier op aarde, onze sterfelijkheid en stoffelijkheid, het ‘memento mori’.
Beide dagen hebben belangrijke elementen in zich ook voor onze moderne maatschappij in transitie. Het komt me altijd voor dat in de biddagen iets meer onze Hollandse handelsgeest en ondernemerschap doorklinkt en in de Aswoensdag meer de devotie en ingetogenheid. Beide dagen worden gevoed door het besef van het lijden en sterven maar ook de opstanding van Christus als zingeving voor ons leven. Misschien zouden we in navolging van Luther, die sprak over ‘de theologie van het kruis’ ook moeten spreken over ‘de economie van het kruis’ om ons maatschappelijk doen en laten meer te laten beïnvloeden door het perspectief van kruis en opstanding. Dat zou ons op zijn minst bescheidener mogen maken.
Triest voorval
Ik moest denken aan een voorval uit mijn jeugd. Met mijn vriendjes gingen we naast voetbal, rolschaatsen en ‘landjepik’ elke week ‘vissen op dubbeltjes’. Voor het buurthuis in onze straat was een diepe put met een rooster waar mensen nogal eens kleingeld in lieten vallen, dat wij er met een magneet aan een touwtje behendig uitvisten. Dat was de ondernemende kant van ons, zeg maar. Op een dag vroeg een van mijn rooms-katholieke vriendjes of ik mee ging om een askruisje te halen. As kende ik vooral van onze kolenkachel, waar ik ook wat bang van was geworden na een triest voorval. Ouders van een van die vriendjes waren namelijk door kolendampvergiftiging om het leven gekomen. Dat askruisje had met dood en verdriet te maken. Maar tegelijk klonken er bij dat voorval ook de troostende en appellerende woorden van mijn moeder door, die zei: “Als je bij Jezus hoort, Die voor onze zonden aan het kruis gestorven en uit de dood opgestaan is, dan mag je bij Hem in de hemel komen.
Mijn protestantse moeder gebruikte dat vervaagde askruisje om juist die hoopvolle boodschap van kruis en opstanding nog eens te onderstrepen. Dat was toch het belangrijkste in je leven en zou ons leven op alle terreinen mogen beïnvloeden! In zowel mijn ondernemer- als voorgangerschap draag ik in plaats van dat magneetje van toen vaak een klein houten kruisje op zak. Het wijst me telkens op Jezus, op Zijn liefde, genade en troost en geeft richting bij keuzes. Ik hoop en bid dat we ook in de samenleving meer dan ‘dubbeltjesvissers’ zullen zijn met elkaar! ‘Want wat heeft een mens eraan als hij de hele wereld wint, maar er het leven bij inschiet?’ en tegelijk dat ‘al wat gedaan wordt uit liefde tot Jezus zijn waarde behoudt.’
Paul Prijt