Maakt de gemeente de eerste plagen en tekenen mee?
Het staat vast dat de gemeente wordt opgenomen. Maar wat maken wij nog mee van Gods eindoordelen? Sommigen zeggen niets, anders verklaren dat wij eerst nog (deels) door de grote verdrukking moeten gaan. Laten we het advies van Paulus maar eens ter harte nemen.
Hij schrijft dat Israëls verblijf in Egypte en zijn vertrek naar het beloofde land horen bij de dingen die hen zijn overkomen tot onze lering (1 Korinthe 10:11). Dat betekent allereerst dat we geestelijke lering voor ons geloofsleven moeten halen uit Israëls geschiedenis, dus ook uit de plagen over Egypte, die geleid hebben tot de exodus (uittocht).
Bovendien komen veel plagen terug in het boek Openbaring in Gods eindoordelen over de wereld, en daarmee hebben zij ook een profetische betekenis.
De profetie in Openbaring
Vanaf Openbaring 4:1 beschrijft Johannes ‘wat hierna gebeuren moet’, dat wil zeggen de ontwikkelingen in de hemel en op de aarde nadat de gemeente is opgenomen. Wij worden dan in de hemel gezien als priesters en 24 oudsten.
Vanaf Openbaring 6:1 is de aarde het toneel, waar Gods Geest zowel in Israël als onder de volken velen tot levend geloof brengt. Dat gebeurt onder het uitstorten van 3 groepen oordelen: de 7 zegels, de 7 bazuinen en de 7 schalen. De oordelen nemen steeds toe in heftigheid.
Deze oordelen zijn te vergelijken met de eerste 9 plagen in Egypte, die ook in 3 groepen zijn te verdelen: de eerste, de vierde en de zevende beginnen ‘in de morgen’ (Exodus 7:15, 8:20, 9:13), wat wijst op een nieuw begin. De tiende plaag staat enigszins apart.
Het gaat in dit artikel niet zozeer over de profetische lijn, maar over de geestelijke lering voor ons.
Typologie: het principe van geestelijke lering
De uittocht staat beschreven in de eerste hoofdstukken van Exodus. Dat boek begint met een verwijzing naar Jozef, die al in Egypte was voordat de rest van de familie er kwam wonen. Zo’n 400 jaar later is ‘het land met hen vervuld’ (1:7) en heerst ‘een nieuwe koning die Jozef niet gekend heeft’ (1:8).
Dit geeft meteen een handvat voor de geestelijke lering. Jozef is immers een prachtig type van de Heer Jezus: de geliefde zoon van zijn vader, verworpen door zijn broers, in slavernij en gevangenschap gekomen, en daarna verhoogd tot ‘Tsafnat Paneach’ ( = waarschijnlijk ‘redder van de wereld’). Egypte is een type van de wereld. De farao op dat moment is een type van God, die Jozef verhoogt en de hele wereld naar Jozef wil leiden tot redding.
Maar de farao in Exodus kent Jozef niet. Dat wil niet zeggen dat hij nooit van hem gehoord heeft, maar hij miskent Jozef en erkent zijn autoriteit/betekenis niet. Deze farao is dan ook een type van satan, de overste van de wereld, die zondaren in slavernij wil houden.
God gebruikt 10 plagen om farao te dwingen dat hij Israël laat gaan. Aanvankelijk reageert hij onverschillig: ‘Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren?’ (5:2) Daar zal hij snel genoeg achter komen! God gaat ‘Mijn tekenen en wonderen in het land Egypte talrijk maken’ (7:3).
Gods waarschuwingen hebben dus twee kanten: het zijn plagen voor farao en Egypte, maar tekenen en wonderen voor Israël, want hun verlossing is nabij!
Vanaf de komst van de Heer Jezus ontstaat in deze wereld een klein gezelschap gelovigen, de kinderen van God. Zij vormen Zijn familie (‘Ik vaar op tot uw Vader en tot Mijn Vader’, Johannes 20:17). Nu, zo’n 2000 jaar later heeft deze familie zich enorm uitgebreid en wonen er christenen over de hele wereld. Satan, de overste van deze wereld, ziet deze ontwikkeling met lede ogen aan. Hij verhoogt de druk, maar zal moeten accepteren dat dit gezelschap gaat vertrekken.
De grote vraag voor ons is: zien we de tekenen en wonderen die om ons heen gebeuren?
De strijd achter de schermen
Voordat de oordelen over Egypte losbarsten krijgt farao eerst een wonderteken te zien. Daarin toont God wie de werkelijke machten zijn op dit strijdtoneel. De strijd gaat namelijk in feite tussen de God van Israël en de goden van Egypte (12:12).
Mozes wordt ‘als god voor farao gemaakt’ (7:1). Hij is daarmee de directe vertegenwoordiger van de God van Israël, en samen met Aäron gaat hij naar farao. De staf van Aäron verandert in een slang. Maar als de tovenaars van Egypte hetzelfde kunnen doen, worden hun staven verslonden door die van Aäron.
Wat be-teken-t dit wonderteken?
Het gaat hier niet om gewone slangen, maar letterlijk om draken. Zó typeert God de farao van Egypte, die via de Nijl een imposant rijk voor zichzelf heeft gemaakt (Ezechiël 29:3). Dit watermonster draagt de naam Rahab (Jesaja 51:9). De Nijl en de zon vormen de hoofdgoden van Egypte, waarachter demonische machten schuil gaan, die worden aangestuurd door satan.
Twee vertegenwoordigers, Mozes en farao, staan tegenover elkaar en de strijd moet nog beginnen, maar de uitslag staat bij voorbaat vast: de God van Israël wint!
Deze strijd wijst op de grote eindstrijd in het boek Openbaring tussen het Lam en de draak (de duivel). Gods eindoordelen moeten nog komen, maar de uitslag staat nu al vast!
Of zijn die eindoordelen geestelijk al begonnen…?
De eerste drie plagen
Het is opmerkelijk dat vanaf de vierde plaag het land Gosen wordt uitgezonderd (8:22). Israël zal er verder geen last meer van hebben, maar dat betekent dat zij de eerste drie plagen volop meemaken. De lering hieruit voor ons is dat wij voor een deel moeten lijden onder Gods eindoordelen. Paulus bewijst dat door in zijn laatste brief te wijzen op Jannes en Jambres, twee Egyptische tovenaars. Zij staan symbool voor allen die ‘ogenschijnlijk godsvrucht bezitten, maar de kracht er van verloochenen’. Hun kenmerken komen overeen met die van de ongelovigen (Romeinen 1:29-31), maar zij presenteren zich als christenen! Dit is het beeld van de christenheid in de laatste dagen, dus vlak voor de komst van de Heer. Een afschuwelijke mengeling van echt en imitatie!
Daarom roept Paulus de individuele christen op om ‘een mens Gods’ te zijn (2 Timotheüs 3).
Plaag 1: water verandert in bloed
De Nijl zorgt voor de groei van het gewas en is daarmee de levensader van de bevolking.
Toch is er een groot verschil tussen Egypte en het land waarheen Israël vertrekt. In Egypte moet het water kunstmatig (= met de voet) over het land worden gepompt, maar in het beloofde land valt het water uit de hemel (Deuteronomium 11:10-11).
De Nijl is voor Israël allereerst een doodsrivier voor hun pasgeboren jongetjes, maar gelovige ouders vrezen het gebod van de koning niet (Hebreeën 11:23).
Zo voeden gelovige ouders ook vandaag hun kinderen op in een God-vijandige wereld. Maar dat betekent niet dat dat water op ons geen effect meer heeft.
De mensheid heeft kunstmatig de natuurlijke bronnen opgepompt tot grote welvaart. Maar die mooie medaille heeft een keerzijde.
De luchtverontreiniging, het milieu, mogelijk zelfs het klimaat, is door menselijk ingrijpen dramatisch veranderd. Geen enkele wereldomvattende milieuconferentie kan dit veranderen. Omdat de mens nooit genoeg heeft neemt de hebzucht toe, en zijn we in een jachtig leven terechtgekomen. Het veroorzaakte een financiële crisis, die (mede dankzij corona) nog steeds doorwerkt. De techniek biedt veel nuttigs, maar leidt ook tot internetverslaving, individualisering en passiviteit.
Ook ongelovigen erkennen dit probleem, maar ‘nemen het niet ter harte’ (7:23).
Plaag 2: kikkers
De kikkers komen overal, zelfs in de huizen, de slaapkamers en de bedden (8:3).
Kikkers wijzen op onreine geesten uit de monden van de drie grote demonische machten, die straks koningen gaan verleiden tot de strijd in Armageddon (Openbaring 16:13-16). De eerste keer dat soldaten naar dat strijdtoneel werden gelokt, werd hen geen buit in het vooruitzicht gesteld van zilver, maar van vrouwen (Richteren 5:19, 30).
De zedelijke bandeloosheid in de eindtijd zal immens zijn, maar de seksuele revolutie van de jaren ‘60 heeft de normen al dramatisch verlegd. Deze moraal bereikt ook de diepste privacy van gelovigen via reclame, media en kleding. Hoeveel gelovigen lukt het om een verbond met de ogen te sluiten (Job 31:1)? Zelfs farao beseft nu dat hij Gods hulp nodig heeft (8:8), want zijn tovenaars maken het alleen maar erger.
Plaag 3: muggen
Onmiddellijk hierna volgt de plaag van muggen, die tevoorschijn komen uit het stof der aarde. Voor het eerst kunnen de tovenaars dit niet nadoen en zeggen zij: ‘Dit is Gods vinger’ (8:19).
De Heer Jezus zegt dat Hij ‘door Gods vinger’ demonen zal uitdrijven (Lukas 11:20), maar als Mattheüs dit beschrijft, zegt Hij ‘door Gods Geest’ (12:28). Kennelijk is dat hetzelfde.
Het stof spreekt van de dood (Psalm 22:16). Wanneer Gods Geest leven wekt in een dode zondaar dan is dat een geweldige zegen, maar zodra Hij tot de mens komt via bloedzuigende muggen dan richt Hij Zich tot de psyche van de mens en dan is dat een serieuze waarschuwing. Er is een enorme toename van psychische kwalen, mede als gevolg van de jachtige welvaart en de lage zedelijke moraal. Dit effect is niet altijd logisch verklaarbaar, maar het kan ook gelovigen treffen.
Betekenis voor een christen
Vanwege deze plagen zucht de schepping en kijkt zij reikhalzend uit naar de openbaring van de zonen van God, dat is de verschijning van Christus met ons. Alleen Hij kan de schepping herstellen.
Weliswaar zuchten wij mee, maar wij beseffen des te meer dat onze verlossing nabij is (Romeinen 8:19-23).
Wim Zwitser
Hij schrijft dat Israëls verblijf in Egypte en zijn vertrek naar het beloofde land horen bij de dingen die hen zijn overkomen tot onze lering (1 Korinthe 10:11). Dat betekent allereerst dat we geestelijke lering voor ons geloofsleven moeten halen uit Israëls geschiedenis, dus ook uit de plagen over Egypte, die geleid hebben tot de exodus (uittocht).
Bovendien komen veel plagen terug in het boek Openbaring in Gods eindoordelen over de wereld, en daarmee hebben zij ook een profetische betekenis.
De profetie in Openbaring
Vanaf Openbaring 4:1 beschrijft Johannes ‘wat hierna gebeuren moet’, dat wil zeggen de ontwikkelingen in de hemel en op de aarde nadat de gemeente is opgenomen. Wij worden dan in de hemel gezien als priesters en 24 oudsten.
Vanaf Openbaring 6:1 is de aarde het toneel, waar Gods Geest zowel in Israël als onder de volken velen tot levend geloof brengt. Dat gebeurt onder het uitstorten van 3 groepen oordelen: de 7 zegels, de 7 bazuinen en de 7 schalen. De oordelen nemen steeds toe in heftigheid.
Deze oordelen zijn te vergelijken met de eerste 9 plagen in Egypte, die ook in 3 groepen zijn te verdelen: de eerste, de vierde en de zevende beginnen ‘in de morgen’ (Exodus 7:15, 8:20, 9:13), wat wijst op een nieuw begin. De tiende plaag staat enigszins apart.
Het gaat in dit artikel niet zozeer over de profetische lijn, maar over de geestelijke lering voor ons.
Typologie: het principe van geestelijke lering
De uittocht staat beschreven in de eerste hoofdstukken van Exodus. Dat boek begint met een verwijzing naar Jozef, die al in Egypte was voordat de rest van de familie er kwam wonen. Zo’n 400 jaar later is ‘het land met hen vervuld’ (1:7) en heerst ‘een nieuwe koning die Jozef niet gekend heeft’ (1:8).
Dit geeft meteen een handvat voor de geestelijke lering. Jozef is immers een prachtig type van de Heer Jezus: de geliefde zoon van zijn vader, verworpen door zijn broers, in slavernij en gevangenschap gekomen, en daarna verhoogd tot ‘Tsafnat Paneach’ ( = waarschijnlijk ‘redder van de wereld’). Egypte is een type van de wereld. De farao op dat moment is een type van God, die Jozef verhoogt en de hele wereld naar Jozef wil leiden tot redding.
Maar de farao in Exodus kent Jozef niet. Dat wil niet zeggen dat hij nooit van hem gehoord heeft, maar hij miskent Jozef en erkent zijn autoriteit/betekenis niet. Deze farao is dan ook een type van satan, de overste van de wereld, die zondaren in slavernij wil houden.
God gebruikt 10 plagen om farao te dwingen dat hij Israël laat gaan. Aanvankelijk reageert hij onverschillig: ‘Wie is de Here, naar wie ik zou moeten luisteren?’ (5:2) Daar zal hij snel genoeg achter komen! God gaat ‘Mijn tekenen en wonderen in het land Egypte talrijk maken’ (7:3).
Gods waarschuwingen hebben dus twee kanten: het zijn plagen voor farao en Egypte, maar tekenen en wonderen voor Israël, want hun verlossing is nabij!
Vanaf de komst van de Heer Jezus ontstaat in deze wereld een klein gezelschap gelovigen, de kinderen van God. Zij vormen Zijn familie (‘Ik vaar op tot uw Vader en tot Mijn Vader’, Johannes 20:17). Nu, zo’n 2000 jaar later heeft deze familie zich enorm uitgebreid en wonen er christenen over de hele wereld. Satan, de overste van deze wereld, ziet deze ontwikkeling met lede ogen aan. Hij verhoogt de druk, maar zal moeten accepteren dat dit gezelschap gaat vertrekken.
De grote vraag voor ons is: zien we de tekenen en wonderen die om ons heen gebeuren?
De strijd achter de schermen
Voordat de oordelen over Egypte losbarsten krijgt farao eerst een wonderteken te zien. Daarin toont God wie de werkelijke machten zijn op dit strijdtoneel. De strijd gaat namelijk in feite tussen de God van Israël en de goden van Egypte (12:12).
Mozes wordt ‘als god voor farao gemaakt’ (7:1). Hij is daarmee de directe vertegenwoordiger van de God van Israël, en samen met Aäron gaat hij naar farao. De staf van Aäron verandert in een slang. Maar als de tovenaars van Egypte hetzelfde kunnen doen, worden hun staven verslonden door die van Aäron.
Wat be-teken-t dit wonderteken?
Het gaat hier niet om gewone slangen, maar letterlijk om draken. Zó typeert God de farao van Egypte, die via de Nijl een imposant rijk voor zichzelf heeft gemaakt (Ezechiël 29:3). Dit watermonster draagt de naam Rahab (Jesaja 51:9). De Nijl en de zon vormen de hoofdgoden van Egypte, waarachter demonische machten schuil gaan, die worden aangestuurd door satan.
Twee vertegenwoordigers, Mozes en farao, staan tegenover elkaar en de strijd moet nog beginnen, maar de uitslag staat bij voorbaat vast: de God van Israël wint!
Deze strijd wijst op de grote eindstrijd in het boek Openbaring tussen het Lam en de draak (de duivel). Gods eindoordelen moeten nog komen, maar de uitslag staat nu al vast!
Of zijn die eindoordelen geestelijk al begonnen…?
De eerste drie plagen
Het is opmerkelijk dat vanaf de vierde plaag het land Gosen wordt uitgezonderd (8:22). Israël zal er verder geen last meer van hebben, maar dat betekent dat zij de eerste drie plagen volop meemaken. De lering hieruit voor ons is dat wij voor een deel moeten lijden onder Gods eindoordelen. Paulus bewijst dat door in zijn laatste brief te wijzen op Jannes en Jambres, twee Egyptische tovenaars. Zij staan symbool voor allen die ‘ogenschijnlijk godsvrucht bezitten, maar de kracht er van verloochenen’. Hun kenmerken komen overeen met die van de ongelovigen (Romeinen 1:29-31), maar zij presenteren zich als christenen! Dit is het beeld van de christenheid in de laatste dagen, dus vlak voor de komst van de Heer. Een afschuwelijke mengeling van echt en imitatie!
Daarom roept Paulus de individuele christen op om ‘een mens Gods’ te zijn (2 Timotheüs 3).
Plaag 1: water verandert in bloed
De Nijl zorgt voor de groei van het gewas en is daarmee de levensader van de bevolking.
Toch is er een groot verschil tussen Egypte en het land waarheen Israël vertrekt. In Egypte moet het water kunstmatig (= met de voet) over het land worden gepompt, maar in het beloofde land valt het water uit de hemel (Deuteronomium 11:10-11).
De Nijl is voor Israël allereerst een doodsrivier voor hun pasgeboren jongetjes, maar gelovige ouders vrezen het gebod van de koning niet (Hebreeën 11:23).
Zo voeden gelovige ouders ook vandaag hun kinderen op in een God-vijandige wereld. Maar dat betekent niet dat dat water op ons geen effect meer heeft.
De mensheid heeft kunstmatig de natuurlijke bronnen opgepompt tot grote welvaart. Maar die mooie medaille heeft een keerzijde.
De luchtverontreiniging, het milieu, mogelijk zelfs het klimaat, is door menselijk ingrijpen dramatisch veranderd. Geen enkele wereldomvattende milieuconferentie kan dit veranderen. Omdat de mens nooit genoeg heeft neemt de hebzucht toe, en zijn we in een jachtig leven terechtgekomen. Het veroorzaakte een financiële crisis, die (mede dankzij corona) nog steeds doorwerkt. De techniek biedt veel nuttigs, maar leidt ook tot internetverslaving, individualisering en passiviteit.
Ook ongelovigen erkennen dit probleem, maar ‘nemen het niet ter harte’ (7:23).
Plaag 2: kikkers
De kikkers komen overal, zelfs in de huizen, de slaapkamers en de bedden (8:3).
Kikkers wijzen op onreine geesten uit de monden van de drie grote demonische machten, die straks koningen gaan verleiden tot de strijd in Armageddon (Openbaring 16:13-16). De eerste keer dat soldaten naar dat strijdtoneel werden gelokt, werd hen geen buit in het vooruitzicht gesteld van zilver, maar van vrouwen (Richteren 5:19, 30).
De zedelijke bandeloosheid in de eindtijd zal immens zijn, maar de seksuele revolutie van de jaren ‘60 heeft de normen al dramatisch verlegd. Deze moraal bereikt ook de diepste privacy van gelovigen via reclame, media en kleding. Hoeveel gelovigen lukt het om een verbond met de ogen te sluiten (Job 31:1)? Zelfs farao beseft nu dat hij Gods hulp nodig heeft (8:8), want zijn tovenaars maken het alleen maar erger.
Plaag 3: muggen
Onmiddellijk hierna volgt de plaag van muggen, die tevoorschijn komen uit het stof der aarde. Voor het eerst kunnen de tovenaars dit niet nadoen en zeggen zij: ‘Dit is Gods vinger’ (8:19).
De Heer Jezus zegt dat Hij ‘door Gods vinger’ demonen zal uitdrijven (Lukas 11:20), maar als Mattheüs dit beschrijft, zegt Hij ‘door Gods Geest’ (12:28). Kennelijk is dat hetzelfde.
Het stof spreekt van de dood (Psalm 22:16). Wanneer Gods Geest leven wekt in een dode zondaar dan is dat een geweldige zegen, maar zodra Hij tot de mens komt via bloedzuigende muggen dan richt Hij Zich tot de psyche van de mens en dan is dat een serieuze waarschuwing. Er is een enorme toename van psychische kwalen, mede als gevolg van de jachtige welvaart en de lage zedelijke moraal. Dit effect is niet altijd logisch verklaarbaar, maar het kan ook gelovigen treffen.
Betekenis voor een christen
Vanwege deze plagen zucht de schepping en kijkt zij reikhalzend uit naar de openbaring van de zonen van God, dat is de verschijning van Christus met ons. Alleen Hij kan de schepping herstellen.
Weliswaar zuchten wij mee, maar wij beseffen des te meer dat onze verlossing nabij is (Romeinen 8:19-23).
Wim Zwitser