Ludger stuijt: “Bevrijd van de ketenen die mij bonden”

Feike ter Velde • 82 - 2006/07 • Uitgave: 21
LUDGER STUIJT



"Bevrijd van de ketenen die mij bonden”




Drs. Ludger Nicolaas Gerardus Stuijt (46) groeide op in een rooms-katholiek gezin met drie broers en een zus. Hij studeerde af aan de Universiteit van Amsterdam in de klinische psychologie. In z’n 35e levensjaar kwam hij tot een levend geloof in Christus na vele, soms ongelofelijke, omzwervingen, tegenslagen en verdriet. Maar door de Here Jezus Christus werd alles nieuw.




Mijn naam komt van de heilige Ludgerus uit de 8e eeuw. Hij was de eerste bisschop van Munster. We hebben een keurige rooms-katholieke opvoeding genoten. Tot mijn 12e jaar zat ik op de koorschool in Haarlem. Eén keer heb ik, samen met mijn broer, solistisch opgetreden. Ja, we zongen dus samen, éénstemmig. Iedere dag gingen we naar zangles en koorrepetitie. Zondags zongen we dan in de hoogmis, in het Latijn natuurlijk. We zongen ook veel gregoriaanse muziek in de kerk. We deden elk jaar de Mattheüs-Passion van Bach. Mijn vader was onderwijzer en werd later wiskundeleraar. Hij is een vroom mens. Moeder niet. Zij ging het meer zoeken in de hoek van New Age, boeddhisme en dat soort dingen. Dat is voor vader een groot verdriet. Hij gaat elke dag naar de kerk.



Het ging nooit zo goed tussen mijn ouders. Ons gezin is ook in therapie geweest. Moeder zocht steun bij haar kinderen. Vader trok zich terug. Hij is een stille man. Toen ik een jaar of zestien was, ging ik steeds minder naar de kerk en later alleen nog met de kerst. Op de koorschool kregen we godsdienstles. Je moest begrijpen wat je zong. De kerk zei me steeds minder. De zondagse dienst was voor mij meestal uiterst saai. De liturgie bestond uit het opzeggen van voorgedrukte regels en gebeden. Elke week hetzelfde. De preken hadden volgens mij weinig inhoud. In onze eigen parochiekerk in Heemstede was een enkele keer een aansprekende preek, maar de kerk kon me niet vasthouden.



Ik ben afgestudeerd in de klinische psychologie aan de universiteit van Amsterdam. Ons gezin was vroeger met de psycholoog in aanraking gekomen. Ik zag er wel heel veel positieve kanten aan. De problemen in ons gezin werden bespreekbaar en soms ook opgelost. ’t Ging er niet meer om wie gelijk had en zo werden de dingen makkelijker. Dat werkte toch veel uit bij ons. In het derde jaar van mijn studie kwam ik zelf in therapie bij een medestudent, een vrouw, die op latere leeftijd alsnog psychologie ging studeren. Ze was twintig jaar ouder dan ik. Zelf in therapie gaan is een verplicht onderdeel van de studie. Ik probeerde het iedereen naar de zin te maken ten koste van mezelf. Ik ging iedere confrontatie uit de weg en zo werd ik tussen de mensen fijngemalen. Zij overtuigde me daarvan. Daar was wel iets van waar, dus ik vertrouwde haar. Ze had gezag, ze was ook afgestudeerd orthopedagoog. Ze wilde me helpen alles van de grond af aan opnieuw op te bouwen. Al gauw moest ik familie en vrienden loslaten; alle contacten doorsnijden. Dat heb ik gedaan, omdat ik haar vertrouwde. Mijn moeder was enerzijds een dominante vrouw die haar mening niet onder stoelen of banken stak, aan de andere kant zocht ze emotionele steun. Ik, als tweede zoon, bemoedigde haar en deelde haar meningen. Ik heb waarschijnlijk nooit geleerd een eigen mening te vormen en die ook te verdedigen. Van jongs af aan moet ik geweten hebben dat ik het toch verlies. Dat was met deze vrouw ook zo. Ze overheerste me volkomen en ik werd steeds meer afhankelijk van haar. Ze had gewoon die dominante plaats van mijn moeder overgenomen. Haar ‘therapie’ ging echter wel steeds meer geld kosten, want het werd gaandeweg geprofessionaliseerd, zij de therapeut en ik de cliënt. Zo groeide er een ongezonde situatie en ik had het niet door.



Ze verhuisde op een gegeven moment naar Den Haag. Ik kon beneden wonen, in de garage. Ik deed wat zij zei. Zij beheerde mijn geld, ze had mijn giropas, mijn paspoort en al mijn andere spullen, waaronder zelfs mijn piano. Ik werd door haar geleefd. Achteraf zeg ik, het was gewoon een minisekte. Ik zocht levenswijsheid, wilde op eigen benen leren staan, los komen van thuis en daar heeft zij misbruik van gemaakt. Zij werd de meester, ik de slaaf.



Op een dag moest ik haar huis uit. Ik had geen geld, geen eten. Ik ben gaan zwerven, heb in portieken geslapen en heb honger geleden. Ik was een dakloze geworden. Op kerstavond ben ik naar twee diensten geweest, om maar ergens binnen te zijn. Ik ben naar werk gaan zoeken. Ik heb tijdelijk in kassen mogen werken. Bij het Leger des Heils kon ik overnachten. Wat een geweldige mensen daar. Ze vroegen niets. Ze waren er gewoon en ze boden me een bed aan en een warme maaltijd. In Utrecht kon ik geld verdienen door de daklozenkrant te verkopen. Tussendoor ging ik terug naar die vrouw. Een keer was ze niet thuis. Ik raakte diep verontwaardigd. Dat was een emotie die ik tot dan toe nauwelijks kende. Ik was echt kwaad. Ze had me gewoon laten staan en was weggegaan.



Terug naar Utrecht kwam ik op zondagmiddag in een keldertje aan de Oude Gracht in een soort kerkdienst voor daklozen. Dat werd georganiseerd door de hervormde dominee Wim Bouw. Hij woonde in het huis van gebed. Dat was de hele week open. Wat een ontzettend fijne kerel was dat! Eén van zijn medewerkers stelde voor met me te bidden. Ik wist niet hoe ik bidden moest. Hij nodigde mij uit om eerst Jezus aan te nemen als mijn Heiland en Redder en legde dat uit. Toen heb ik voor het eerst heel schuchter gebeden. David Bouw, de zoon van de dominee, was er ook steeds bij. Ik zag een keer dat David zijn handschoenen aan een dakloze weggaf op een ijskoude dag. Dat maakte diepe indruk op me. Ik bleef dakloos en gebonden aan die vrouw. Ik vertelde dat aan een predikant in een van de volgende zondagse diensten in dat keldertje. Hij bad met mij en zei toen met grote stem: “In de Naam van Jezus verbreek ik de binding aan deze vrouw.” Ik kan het niet precies uitleggen, maar er viel een last van me af. Ik werd vrij van haar en zag ineens waarin ik al die jaren volkomen vast had gezeten. Ik kon het zelf nauwelijks geloven. Ik was een nieuw mens geworden in Christus; bevrijd van ketenen die bonden.



Uiteindelijk kwam ik in een leefgemeenschap terecht waar ik ongeveer een jaar heb gewoond. Dat was voor mij een nieuwe start. Ik heb een muziekteam opgezet en ging daar zingen in het kerkkoor. Ik ben gaan werken als postbode. Ik had gebeden om een baantje voor honderd uur per maand. En dat werd het precies bij de post: honderd uur kreeg ik aangeboden. Toen kon ik mezelf financieel bedruipen. Ik ging op mezelf wonen, kwam in een evangelische gemeente terecht, waar ik nieuwe vrienden kreeg en een gebedspartner. Iemand had een woord voor me, namelijk dat ik een vrouw zou vinden die bij me past. Ik heb daar veel over gebeden en over nagedacht. Maar niet lang daarna gebeurde dat ook. Claudia werd mijn vrouw. We hebben een dochter van vier jaar. De Here is zo goed geweest. Ik werk nu als recreatief begeleider in een verpleeghuis. Nog steeds niet in het vak waarvoor ik heb gestudeerd. Wellicht gaat ook dat nog eens gebeuren. Ik twijfel daar nog wel over, hoor. Ik kan goed luisteren. Maar ik ontwijk altijd de confrontatie die soms nodig is in dat vak. Daarom ben ik best nog wel onzeker. Maar als ik zie wat er in de laatste jaren is veranderd, dan kan er nog veel meer gebeuren.



Feike ter Velde