Lofprijzing en aanbidding in de gemeente (2)

ds. Yme Horjus • 88 - 2012 • Uitgave: 23
‘Looft de Heer, want Hij is goed...’

In het eerste artikel over dit onderwerp (Het Zoeklicht nr. 22) hebben we gezien hoe in het O.T. de lofprijzing van Gods Naam opkwam als reactie van het volk op Gods handelen in de geschiedenis als Schepper en Bevrijder. Het was een vooral Bijbels-theologisch getint stuk. Nu willen wij de praktijk in de kerken en gemeenten belichten.

Een lofpsalm om mee te beginnen
Er is in de kerken en gemeenten altijd wel oog geweest voor de lofprijzing als liturgisch onderdeel van de eredienst. Het loflied klonk in de samenkomst van de kinderen van God om God te laten tronen op de lofzangen van Zijn volk. En liefst, als het even kon, een lofpsalm, zodat wij als gemeente God tegemoet gingen met gepaste woorden uit de rijke traditie van het psalmboek van Israël. Een van de gebeden van de voorganger stond meestal ook in het teken van de lof van God. Zo was er van lied naar gebed een doorgaande lijn van lofverheffing.

Ander theologisch taalveld
Gedurende de laatste decennia hebben de liederen van de stichting Opwekking hun intrede gedaan in de diensten van de evangelische wereld. De liederenschat van de Kerk der Eeuwen en de bundel van Johannes de Heer hebben vaak de concurrentieslag niet overleefd. Sporadisch klinkt er nu nog een ‘oud’ lied omdat de voorganger dat misschien tegen de overheersende smaak van de jonge muzikanten van de muziekgroepen in weet door te drukken. Het is van belang om op te merken dat het niet alleen maar gaat om een muzikale smaak, maar ook om een theologisch taalveld dat daarin ongemerkt de gemeenten en kerken is binnengekomen.

De spiritualiteit van het hart en het gevoel
Van belang is dat de Opwekkingsliederen minder over God gaan, maar meer gericht zijn tot God. Ze geven ruimte aan blijdschap en het gevoel overweldigd te zijn door Gods grootheid en majesteit. De liederen nemen mensen mee in een persoonlijke beleving van de nabijheid van God. De interesse ligt vandaag niet bij het dogma of de correct geformuleerde belijdenis van het geloof. Dat schept alleen maar distantie, vindt men. Er bestaat de opvatting die je bij veel mensen hoort: dat dogmatiserend spreken te lang het geestelijk klimaat in vele kerken heeft bepaald. Mensen willen Gods nabijheid kunnen ervaren en daartoe geeft de lofprijzing de mogelijkheden. We spreken dan ook over een spiritualiteit van het hart en het gevoel.
Geloven is vandaag vooral een beleven van het geloof geworden. We moeten hierover echter niet verbaasd staan, want het postmoderne levensgevoel legt immers alle nadruk op beleving. Waarheid is pas waarheid als die je een ‘goed gevoel geeft’. Dit klinkt mogelijk wat diskwalificerender dan het is bedoeld. Het is op zich positief te noemen dat het gevoel van mensen weer ruimte krijgt. Waarom zou je niet zingend en biddend tegen God mogen zeggen dat je van Hem houdt? Volgens het grote gebod dat Jezus ons gegeven heeft, mogen wij God eren met onze wil, ons verstand en ons hart. Ons gevoel mag best een woordje meespreken!

Het tabernakelmodel
Nogal wat liederen uit het boekje Opwekking volgen een charismatische ‘tempelliturgie’. Men legt in het lied een lofprijzingsweg af: ‘Ik zal opgaan naar Gods huis met gejubel en gejuich’ (Opw. 80). Bij de tempel aangekomen zingt de lofprijzende gemeente: ‘Ik kom in uw heiligdom binnen…’ (Opw. 192). Andere liederen in dit verband zijn: ‘Lofoffers brengen wij aan U’ (Opw. 273) en: ‘Hier in uw heiligdom’ (Opw. 245). In evangelisch-charismatische kring spreekt men wel van het ‘tabernakelmodel’. In de dienst gaat de gemeente de weg van het opgaan naar Gods huis, het binnengaan van de poort, langs het brandofferaltaar en het wasvat tot in het ‘heilige’, waar het reukoffer van de aanbidding mag worden ontstoken.
In evangelische gemeenten maakt men vaak een nadrukkelijk onderscheid tussen lofprijzing en aanbidding. De lofprijzing vindt plaats op weg naar het ‘heilige’. Dan worden vooral de daden van God verheerlijkt. Eenmaal in het ‘heilige’ gaat het niet meer om wat God doet, maar om wie Hij is. Dit is het moment van de aanbidding. Na Gods werk, wordt Zijn wezen bezongen. Judson Cornwall, een pinkstervoorganger, maakte dit onderscheid op de volgende wijze zichtbaar: ‘Lofprijzing kijkt naar Gods hand, aanbidding kijkt naar Gods hart.’

Eenzijdigheden
Het is terecht dat er meer aandacht is gekomen voor de lofprijzing en de aanbidding in onze samenkomsten en erediensten. Toch leidt een exclusief gebruik van alleen het boekje ‘Opwekking’ tot eenzijdigheden. Gemeenten waarin deze bundel de nieuwe muzikale bijbel is geworden, lopen het gevaar theologisch scheef te groeien. Er ligt in deze bundel een overaccent op de vreugde. Er is nauwelijks ruimte voor de aanvechting en het lijden. Een enkele regel doet er soms aan denken: ‘heilig en vrij, alle tranen voorbij’ (Opw. 354) en ‘O geef Hem al je pijn en moeite en de jaren van verdriet’ (Opw. 308). Maar ook deze regels dienen slechts als opmaat voor een ‘theologie van de gloria’: ‘en nieuw leven vangt dan aan in Jezus’ naam’.
De liederen ademen steeds de sfeer van de overwinning en het regeren van Jezus in het leven van vandaag. Dit doet geen recht aan de breedte en diepte van het Bijbelse spreken. In de Bijbel gaat het om het totale leven van de mens tot in de afgronden van zijn bestaan. Wat een troost kan er soms liggen in het lezen van Psalm 130: ‘Uit de diepten roep ik tot U, o Here’. Arm is een gemeente die het zingen van de Psalmen is verleerd. De rijkdom van de Psalmen is gelegen in het feit dat alle hoogtepunten en dieptepunten van het leven aan bod komen. Kees van Setten, musicoloog en theoloog in de evangelische wereld, schreef daarover eens: ‘De psalmen moeten het zuurstof zijn waarmee we de longen van het geloofsleven van de gemeente steeds weer opnieuw vullen.’

Beperkte houdbaarheid
Het is opvallend dat de gemiddelde levensduur van een Opwekkingslied vrij kort is. In gemeenten waar men veel uit Opwekking zingt, zijn de ‘hoge’ nummers het meest populair. De liederen die het laatst zijn toegevoegd aan het repertoire mogen zich dan in een grote belangstelling verheugen. Vele van de ‘lagere’ nummers blijken een beperkte houdbaarheid te bezitten, omdat ze vaak zijn ‘doodgezongen’.
Gelukkig zijn er ook liederen die theologisch en muzikaal van goed niveau zijn en daarmee hun blijvende waarde bewijzen. Een voorbeeld daarvan is wat mij betreft Opw. 70: ‘Heer, onze God, hoe heerlijk is uw naam’. Het getuigt van een zekere kortzichtigheid om niet van liederen gebruik te maken die in andere bundels zijn verschenen en die vaak van een ongekende schoonheid zijn. Gelukkig mogen we vaststellen dat veel kerken ook openstaan voor de Psalmen van ‘Psalmen voor nu’ en het ‘Psalmproject’. Daarin klinken op een integere wijze oude psalmwoorden op een nieuwe wijs!

Ds. Yme Horjus