Leven in de tegenwoordigheid van God

Jacco Stijkel • 82 - 2006/07 • Uitgave: 2
In de vijfde aflevering van onze Bijbelstudie over 1 Korinte zijn we aanbeland in hoofdstuk 10. De vorige keer hebben we stilgestaan
bij de christelijke vrijheid. In hoofdstuk 9 gaat Paulus hierop door en schrijft hij over de rechten
die hij heeft als apostel. In ons hoofdstuk sluit hij dit onderwerp af en begint een nieuw thema: Israël
als waarschuwing voor ons als gemeente.

Ook in dit hoofdstuk speelt weer het in deze brief belangrijke thema
van hoererij en afgodendienst, die beide heel nadrukkelijk met elkaar zijn verbonden (1Kor. 10:6,7). Overigens niet alleen in 1 Korinte, lees voor deze verbinding ook Openb. 2:14: “Maar ik heb enkele dingen tegen u: dat gij daar sommigen hebt, die vasthouden aan de leer van Bileam, die Balak leerde de kinderen Israëls een strik te spannen, dat zij afgodenoffers zouden eten en hoereren.” Niet alleen
in deze brief aan Pergamum, maar ook in de brief aan Tyatira (Openb. 2:20) kom je dit tegen.



Terug naar ons gedeelte. Het is opmerkelijk dat Paulus in dit hoofdstuk juist de nadruk legt op het negatieve aspect van de weg van Israël. In het bekende gedeelte
Hebr. 11 wordt juist het positieve
benadrukt. In dit gedeelte over de geloofsgetuigen laat de schrijver van de Hebreeënbrief talloze voorbeelden uit het Oude Testament zien van mensen die in het geloof hebben geleefd. Dit gedeelte
is een enorme bemoediging voor je als gelovige, zeker omdat de schrijver er nog aan toevoegt dat God nog iets beters met ons voorheeft (Hebr. 11:39). Deze ‘wolk van getuigen’(Hebr. 12:1) laat ons juist zien dat we de zonde moeten afleggen en moeten volharden
(Hebr. 12:2). Dit is ook de boodschap van ons gedeelte. Misschien
goed om nog even te benadrukken
dat rond beide gedeelten, het thema van de wedloop een belangrijke
rol speelt (1Kor. 9:24-27 en Hebr. 12:1).


Waarom laat Paulus nu juist de weg van Israël als een waarschuwing
voor ons als gemeente zien? Daar zijn twee redenen voor. De eerste is dat doordat de zonde (hoererij en afgoderij) zo nadrukkelijk
in de gemeente aanwezig is, de kans bestaat dat net als bij het volk Israël in de woestijn, je wel op weg kunt gaan met God, maar onderweg afdwaalt en weer terugverlangt
naar de zonde. Als we kijken
in Ex. 16, net na de doortocht door de schelfzee, lezen we in vers 2: “En in de woestijn morde de gehele vergadering der Israëlieten
tegen Mozes en Aaron; en de Israëlieten zeiden tot hen: Och, dat wij door de hand des Heren in het land Egypte gestorven waren,
toen wij bij de vleespotten zaten
en volop brood aten; want gij hebt ons in de woestijn geleid om deze gehele gemeente van honger te doen omkomen.” Met andere woorden: het gevaar dat je terugverlangt
naar je oude situatie, naar Egypte, naar de wereld is reëel! Ten tweede lezen we: dat het hun (de Israëlieten) overkomen is, “en het is opgetekend ter waarschuwing
voor ons, over wie het einde der eeuwen gekomen is.” We leven in de eindtijd, schrijft Paulus. Juist nu moeten we standvastig zijn!



Paulus noemt in dit gedeelte enkele
geschiedenissen die we kort willen bekijken. Paulus begint te schrijven dat zij ‘onder de wolk’ waren, allen ‘door de zee heengingen’
en allen lieten zich ‘in Mozes dopen in de wolk en de zee,’ allen aten hetzelfde geestelijke voedsel en dronken dezelfde geestelijke drank. “Want zij dronken uit een geestelijke rots, welke met hen medeging
en die rots was de Christus”
(vs.1-4). De Israëlieten waren onder de wolk. Dit lezen we in Ex. 13:21-23. “De Here ging voor hen uit, des daags in een wolkkolom om hen te leiden op de weg, en des nachts in een vuurkolom om hun voor te lichten, zodat zij dag en nacht konden voortgaan. Zonder ophouden bleef de wolkkolom des daags en de vuurkolom des nachts aan de spits van het volk.” Deze wolk beschut het volk. De heerlijkheid
van JHWH woont in de wolk. Het is de Sjechina, de tegenwoordigheid
van God. De Sjechina vervulde
de tempel (1Kon. 8:10,11). In het Nieuwe Testament is de gemeente de woonplaats van de Heilige Geest (1Kor. 3:16). Het is de Geest die ons leidt (Gal. 5:18, 25). Allen gingen ook door de zee. We hebben net de doortocht door de Schelfzee aangestipt (Ex. 14).

Dit spreekt ons van de doop. Van de doop met de geest (gedoopt in de wolk) als van de waterdoop (gedoopt in de zee). Door de waterdoop
word je bij de Here Jezus gevoegd en ben je niet meer van de wereld (Egypte).


We lezen verder dat ze hetzelfde ‘geestelijke voedsel’ aten. Ook dit staat uitdrukkelijk in verband met de Here Jezus. In Joh. 6:22-59 lezen we dat de Here Jezus zelf het brood des levens is. In vers 32 maakt Hij heel duidelijk zelf de vergelijking met het brood uit de hemel, het manna, waar Paulus in ons gedeelte over spreekt (Ex. 16:4). “Jezus zeide tot hen: Ik ben het brood des levens; wie tot Mij komt zal nimmermeer hongeren en wie in Mij gelooft, zal nimmermeer
dorsten.” (Joh. 6:32). Dit laatste gedeelte slaat op de rots waaruit het volk kon drinken (Ex. 17:6). Alleen: in Num. 21: 5 lezen we dat Israëlieten ‘walgen’ van deze ‘flauwe spijs.’ In het licht van het Nieuwe Testament kunnen we zeggen: ze walgen van de Here Jezus.
Ze hoeven Hem niet! Terwijl het brood is uit Gods hand, brood dat uit de hemel neergedaald is (Joh. 6:38). En hoewel de mensen die van het manna gegeten hebben,
zijn gestorven zegt de Here Jezus van zichzelf: “Ik ben het levende brood, dat uit de hemel nedergedaald is. Indien iemand van dit brood eet, hij zal in eeuwigheid
leven; en het brood dat Ik geven zal, is mijn vlees, voor het leven der wereld.” Dat is nu precies
de essentie van Num. 21:4-9, de geschiedenis van de koperen slang, dat Paulus in ons gedeelte aanhaalt. Gods antwoord op de zonde van het volk is de koperen slang. “En gelijk Mozes de slang in de woestijn verhoogd heeft, zo moet ook de Zoon des mensen verhoogd worden, opdat een ieder die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe. Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren
Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.” (Joh. 3:14-16). Wat klinken
de woorden van dat laatste vers vertrouwd en misschien soms ook clichématig. Maar als we deze woorden beschouwen in de context
van ons gedeelte, zijn we er ons heel wel van bewust wat het de Here Jezus heeft gekost om ons van de zonde te redden. En dat alleen
Hij de eer verdient.



Ik wil tot slot nog kort een geschiedenis
aanstippen. Die uit vers 8, Num. 25:1-18. In dit gedeelte gaat het om de afgoderij van Israël bij Baäl Peor. Vanwege die afgoderij vielen op die dag 23.000 mannen. In dit vers laat Paulus zien dat het God menens is met de zonde. Dit is een ernstige waarschuwing voor ons? Laten wij zonde toe in ons leven? Zeker Paulus had het lang niet gemakkelijk in zijn leven.
Toch schrijft hij dat we niet boven vermogen verzocht worden (vers 13). Want God is getrouwen “zal met de verzoeking ook voor de uitkomst zorgen, zodat gij er tegen bestand zijt” (vers 13). Wat een bemoediging voor ons! Aan de ene kant laat dit gedeelte ons heel duidelijk zijn welke gevaren ervoor ons op de loer liggen als we zonde in ons leven toelaten en niet gehoorzaam zijn aan God. Maar deze tekst stelt ook dat Christus degene is die ons grote voorbeeld is, meer nog, dat Hij de verzoening
tot stand heeft gebracht. En dat God zelf, in welke situatie dan ook, bij ons is en uitkomst geeft.