Lessen van Jezus (2)

Anton van de Haar • 90 - 2014 • Uitgave: 5
Matteüs 24:36-25:30

Vanaf de Olijfberg uitkijkend over Jeruzalem hield de Here Jezus, in antwoord op de vraag van enkele discipelen: “Wat is het teken van Uw (weder)komst en de voleinding van de eeuw?” een uiterst fascinerende redevoering. Een profetische uiteenzetting over de destijds nabije en ver(de)re toekomst. Deze Olijfbergrede, zoals opgetekend in Matteüs 24:3-25:46, bestaat uit drie gedeelten. In elk gedeelte richt onze Here en Heiland zich tot een ander publiek: het gelovig overblijfsel van Israël in de zeventigste jaarweek, de christenheid in de tegenwoordige bedeling, en de heidense volkeren in de zeventigste jaarweek. Daartoe een driedelige studiereeks.

Matteüs 24:36-25:30 vestigt onze aandacht op de tegenwoordige Gemeentebedeling, begonnen op de Pinksterdag en eindigend met de Opname. Daarin richt Christus zich tot de zogenaamde christenheid. Oftewel het geheel van wedergeborenen en naambelijders. Wat heeft de Here tot hen te zeggen? Oftewel: wat is Christus’ boodschap voor vandaag?

Tijdstip onbekend, tekenen ontbreken (24:36-44)
Tijdens de zeventigste jaarweek dienen volgens Matteüs 24:3-35 een aantal gebeurtenissen en ontwikkelingen tot onmiskenbare tekenen van Christus’ spoedige verschijning. Daaraan zal het Joodse overblijfsel zich duidelijk kunnen oriënteren. Bovendien telt de zeventigste jaarweek uiteraard evenveel dagen als de voorgaande negenenzestig. Daarmee kan het Joodse overblijfsel de precieze datum van Christus’ verschijning berekenen.
In de tegenwoordige bedeling ligt dat geheel anders. Niemand weet wanneer Christus de Gemeente zal opnemen. Want het tijdstip daarvan is niet bekend gemaakt. In deze negen verzen lezen we dat drie keer. Beginnend met de openingswoorden: ‘Maar die dag en dat uur is aan niemand bekend, ook aan de engelen in de hemel niet, maar alleen aan Mijn Vader.’ Evenmin wordt de christenheid enig voorafgaand teken gegeven: ‘Want zoals ze bezig waren in de dagen voor de zondvloed met eten, drinken, trouwen en ten huwelijk geven, tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, en het niet merkten, totdat de zondvloed kwam en hen allen wegnam, zo zal ook de komst van de Zoon des mensen zijn.’ Zomin de wereld de zondvloed had zien aankomen, evenmin zal de wereld de Opname zien aankomen. Ongetwijfeld brengt de Opname, evenals eertijds de zondvloed, een onvoorstelbare schokgolf teweeg.
Van deze bepalende waarheden wordt uitgegaan in het hele tweede gedeelte van de Olijfbergrede. Daaraan wordt alles ‘opgehangen’. Op een onbekend tijdstip en zonder voorafgaande tekenen, ‘zullen er twee op de akker zijn’, waarvan er ‘één zal worden aangenomen en de ander achtergelaten.’ Wanneer de Opname plaatsvindt, worden de wedergeborenen opgenomen en de onbekeerden achtergelaten. ‘Wees dan waakzaam’, roept Christus indringend toe, ‘want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.’ Vervolgens wordt door middel van een drietal gelijkenissen nader op deze waakzaamheid ingegaan. Wanneer blijken we gereed?

Gelijkenis van de trouwe en ontrouwe slaaf (24:45-51)
Christus begint de gelijkenis met een belangrijke vraag: ‘Wie is dan de trouwe en verstandige slaaf...?’ Daarbij worden we in deze gelijkenis bepaald. Waardoor wordt een trouwe en verstandige slaaf gekenmerkt? Het antwoord volgt meteen: ‘die zijn heer over zijn personeel aangesteld heeft om hun het voedsel op de juiste tijd te geven.’ Blijkbaar (be)hoort een dienstknecht van God – waartoe elke gelovige uiteindelijk is geroepen – oog te hebben voor de behoeften van zijn mededienstknechten. Een trouwe dienstknecht zal, waar en wanneer mogelijk, in hun behoeften voorzien. Zowel in materieel als geestelijk opzicht. Daaraan ontbrak het de ontrouwe dienstknecht: deze begon ‘zijn medeslaven te slaan’. Daarmee hebben we het eerste kenmerk van een trouwe dienstknecht.
Vervolgens het tweede kenmerk, opnieuw ontbrekend bij de ontrouwe slaaf: ‘Maar als die slechte slaaf in zijn hart zou zeggen: Mijn heer blijft nog lang weg.’ Het ontbrak hem eveneens geheel aan verwachting. Broederliefde en verwachting. Normaliter behoren deze dingen blijkbaar elke christen te kenmerken. Wanneer bij een belijdend christen deze beide dingen totaal ontbreken, maar deze vervolgens tegelijkertijd ‘eet en drinkt met dronkaards’, blijkt de nodige scepsis over zijn bekering alleszins gerechtvaardigd. Luister maar hoe Christus deze gelijkenis namelijk beëindigt: ‘dan zal de heer van deze slaaf komen (…) en hij zal hem in stukken houwen en hem doen delen in het lot van de huichelaars; daar zal gejammer zijn en tandengeknars.’ Anders gezegd: zo’n dienstknecht gaat verloren. Het blijkt een huichelaar. Een onbekeerde naambelijder.1 Enkel trouwe dienstknechten zijn blijkbaar gereed voor Christus’ komst.

Gelijkenis van de wijze en dwaze maagden (25:1-13)
Opnieuw wordt de christenheid voorgesteld als bestaande uit wedergeborenen en naambelijders. Namelijk als een gezelschap van wijze en dwaze maagden. Uiterlijk gezien is er geen verschil: beiden hebben namelijk lampen en beiden gaan de bruidegom tegemoet. Voor de wereld behoren beiden vaak bij Christus. Maar Christus kijkt dieper. Wanneer de Opname plaatsvindt, wordt dat onmiskenbaar duidelijk. Want deze gebeurtenis maakt immers scheiding. Tussen onder meer wijze en dwaze maagden. Tussen wedergeborenen en naambelijders. Daarbij blijkt de kwestie of er zich olie in de lamp bevindt het criterium. Alleen de maagden met olie in hun lampen zullen de bruiloftszaal binnengaan. Iedere maagd zonder olie wordt de toegang ontzegd: ‘Voorwaar, ik zeg u: ik ken u niet.’ Romeinen 8:9b stelt: ‘Maar als iemand de Geest van Christus niet heeft, die behoort Hem niet toe.’ Zoals u waarschijnlijk begrijpt, spreekt olie in de lampen van de inwoning van de Heilige Geest.
Uitermate veelzeggend daarbij is het genoemde aantal maagden. Tien in totaal. Zoals u wellicht weet, spreekt het getal tien van menselijke verantwoordelijkheid. Denk bijvoorbeeld aan de tien geboden. Uiteindelijk kunnen de achtergelatenen uit de christenheid enkel zichzelf verwijten. Immers, zíj hebben niet gewild. Evenals eertijds Jeruzalem (Matteüs 23:37). Ondanks het Woord gehoord te hebben, hebben ze zich helaas niet bekeerd. Enkel wijze maagden blijken gereed voor Christus’ komst.

Gelijkenis van de nuttige slaven en de nutteloze slaaf (25:14-30)
Evenals in de vorige twee gelijkenissen wordt op de tweedeling in de christenheid ingegaan. Er wordt gesproken van nuttige slaven enerzijds en nutteloze slaven anderzijds. Respectievelijk dienstknechten die hun ontvangen talenten ijverig inzetten en dienstknechten die dat volledig nalaten. Wanneer hun Here uiteindelijk terugkomt, wordt er afrekening gehouden. De eersten worden beloond, de laatsten worden verworpen. Enkel de nuttige slaven zijn blijkbaar gereed voor Christus’ komst.

Geliefde lezer(es),
Bent u gereed? ‘Want u weet niet op welk moment uw Heere komen zal.’

Anton van de Haar

1 Overigens, dat betekent niet dat naambelijders bij de Opname meteen in de hel geworpen worden. Immers, dat gebeurt pas ruim duizend jaar later, namelijk bij het oordeel voor de witte troon (Openbaring 20:11-15). Nee, veeleer betekent het dat naambelijders na de Opname van de Gemeente tragisch genoeg niet langer tot bekering kunnen komen (2 Tessalonicenzen 2:9-12). Daarmee is de hel hun onvermijdelijke bestemming geworden. Daarop wordt hier gedoeld.