Lees en Weet (37)

ds. Johan M. Zijlstra • 91 - 2015 • Uitgave: 1
Er kwam wat anders op mijn pad

Daar mag ik toch vanuit gaan, dat u – wat langer geleden – onderwijs hebt genoten. Ik neem aan dat u er ook van hebt genoten. Zeg nou zelf, wat is mooier dan kennis vergaren, wijzer worden en meer kijk op en begrip krijgen voor de ontwikkelingen van elke dag en dat niet alleen in eigen dorp, stad of land maar tot ver over de grenzen, mondiaal. Nee, zo was dat in mijn tijd niet, onderwijs en scholen zoals u die hebt te kust en te keur, nog niemand van ons was op het idee gekomen die te stichten. Hoe je een vak, een ambacht leerde? Simpel, van huis uit, bij ons ging heel veel werk over van vader op zoon. Ja, want gewerkt worden moest er. Net als bij u moest er ook bij ons brood op de plank komen.
Weet u trouwens nog hoe dat in zijn algemeenheid heette, die manieren om in je onderhoud te voorzien? Hebt u zeker op school geleerd, dat stond dan in het schoolboek onder het kopje ‘middelen van bestaan’. U herinnert het zich weer? U weet ook welke middelen dat vroeger bij u waren, als u tenminste woont in het land waar het blad waarin u thans leest, wordt uitgegeven. U weet het niet meer? Ik help u wat op gang, ik noem u slechts een paar steekwoorden en ik weet zeker dat u dan reageert met ‘o ja’. Bij u, in het noordoosten pasten o.a. de woorden veen, karton (en u weet waarvan dat gemaakt werd) en aardappelmeel. En eveneens in het oosten, maar dan wat lager vielen zeker de woorden textiel en metaal. En ik weet ook van een langgerekte streek, meer in het zuidwesten, waar ze ervoor zorgden dat ‘wie het schoeisel paste dat aan kon trekken’.
Hoe dat bij ons was, vraagt u? Tja, zo uitgebreid en gevarieerd was dat in ons land niet. Maar ik kan u wel zeggen dat één van de bestaansmiddelen bij ons de visserij was en daarmee vertel ik u niets nieuws. Sterker nog, u kent enkele vaklui bij name, in ieder geval met het predicaat voormalig. U weet van hun omscholing, daar deden ze drie jaar over.
En dan de landbouw en veeteelt, die vierden bij ons hoogtij. Zowat iedereen vond daar een deel van zijn bestaan in. Wie had er bij ons geen huisdier? Bij sommigen liep dat op tot in de duizenden, maar u weet ook van iemand die er (maar) honderd had. En ieder dier was van het grootste belang, de eigenaar riskeerde zijn eigen leven voor zelfs maar één schaap. O ja, misschien herinnert u zich een straatarme scheper, van honderden dieren was geen sprake, zelfs niet van enkele tientallen, schrik niet, hij had er één. Een super kostbaar bezit. Ik durf u niet te zeggen hoe hij dat ene beestje kwijtraakte, ik schaam mij voor mijn eigen volk als ik eraan denk dat iemand onder ons daartoe in staat is. En wie had geen lapje landbouwgrond? U zou het een volkstuintje noemen, op dat idee kwamen wij niet, heel ons volk had een tuintje. Een wijnstok en een vijgenboom, dat had bij ons iedereen.
Genoeg hierover, ik heb uw kennis wat opgefrist. Zo’n doorsnee bewoner van ons land was ik ook, zo leest u dat over mij. Heus, ik had er genoeg mee te doen. Desondanks, er kwam nog heel wat anders op mijn pad. Enerzijds, ik werd er niet toe omgeschoold, kreeg er zeker geen drie jaar voor. Anderzijds, ik werd er wel toe in staat gesteld en het zou mij van u tegenvallen als u op uw houten schoeisel niet zou aanvoelen hoe dat mogelijk was. Omdat ik wel wist dat de nieuwe taak mij van Hogerhand werd opgelegd, heb ik eigen flora en fauna gelaten voor wat het was en ben op pad gegaan.
Hoewel ik niet over de landsgrenzen reisde, ben ik wel mijn eigen gebied uitgegaan, binnenlands waren wij verdeeld. Zeg maar, ik reisde naar onze buren om daar te vertellen wat mij bekend was gemaakt. Of ik daar erg gewenst was? Ik bracht uiteindelijk een nare boodschap van oordeel mee. Maar, ingegeven van Boven, begon ik een oordeel uit te roepen over de westelijke buurlanden. O zeker, die boodschap werd door mijn hoorders goed ontvangen. Vervolgens sprak ik een oordeel uit over de volken in het noorden en oosten. U gelooft het misschien niet, maar de blijdschap was bij mijn directe volksgenoten van het gezicht af te lezen. Hebt u dat nou ook, dat u op de eerste dag van de week vindt dat de ander het weer eens goed gehoord heeft? ‘Net een woord voor haar, kan ze in haar zak steken’ en ‘jammer dat hij er niet was, had ie zich goed kunnen aantrekken’.
Vervolgens moest ik een boodschap van oordeel uitspreken over mijn eigen volksgenoten maar dan over het rijk waar ik vandaan kwam, niet waar ik te gast was. Ja en nu zag ik bij enkelen verwarring op hun gezicht, ik denk bij wie begrepen dat het niet alleen over anderen zou gaan, dat het woord dichtbij kwam. En toen, onvermijdelijk, kwam ik met woorden van oordeel over henzelf, over de directe hoorders. Ik moest ze laten zien dat Hij zich voor geen enkel karretje laat spannen, dat Hij recht doet, aan iedereen en zonder uitzondering. Wat ik te zeggen had, was confronterend. Ik wilde zo graag dat mijn woorden zouden landen, dat goed begrepen zou worden waar het werkelijk om gaat, dat heel het volk zou buigen voor Hem. En wie het hogerop zocht om over mij zijn beklag te doen? Ongelooflijk, uitgerekend een godsdienstige voorman. Als er nou één de woorden die ik doorgaf had moeten aannemen, was hij dat wel. Diep triest.
Leest u heel mijn boek, boekje?

1. Wie ben ik?
2. In welk Bijbelboek leest u over mij?
3. Waarmee verdiende ik de kost?
4. In welk deel van het rijk woonde ik?
5. Waar verkondigde ik wat doorgegeven moest worden?
6. Over wie werd aanvankelijk het oordeel uitgesproken?
7. Wie ging over mij zijn beklag doen?
8. Wat was zijn functie?
9. Waar oefende hij die uit?
10. Tot wie wendde hij zich?


Johan M. Zijlstra

De oplossing van Lees en Weet 36 (Het Zoeklicht nr. 21) luidt:
De laatste vraag als eerste beantwoord: ik ben Abisua. Mijn vader heette Pinechas, die een Israëlische man en een Moabitische vrouw doodstak met een speer. Het verbond des vredes hield in dat zijn nageslacht een eeuwig priesterdom verkreeg. Putiël was de naam van de overgrootvader van moeders kant. In Numeri vindt u de taakomschrijving. De zonen van Eli heetten Chofni en Pinechas. Ezra was de verbijsterde nakomeling. In Jozua 21 staan de steden vermeld die door het lot aan de Levieten werden toebedeeld.