Laodicea vandaag

Anton van de Haar • 89 - 2013 • Uitgave: 24
(Openbaring 3:14-22)

Openbaring, het laatste Bijbelboek, werd waarschijnlijk geschreven tijdens de regering van keizer Domitianus (81-96 A.D.). In het tweede en derde hoofdstuk vinden we zeven zendbrieven, gericht aan zeven plaatselijke gemeenten. Deze gemeenten bevonden zich in Asia, een provincie van het Romeinse Rijk, in het westen van het huidige Turkije. De zevende en laatste brief was gericht aan de gemeente te Laodicea.

Laodicea werd ‘in de derde eeuw voor Christus gesticht door de Seleucied Antiochus II en vernoemd naar zijn vrouw Laodice’.1 Ten tijde van Johannes, de schrijver van Openbaring, was Laodicea een bloeiend handelscentrum. Enkele aspecten van het maatschappelijke leven van Laodicea bleken interessant genoeg een bruikbaar illustratiemiddel met het oog op de geestelijke toestand van de christelijke gemeente aldaar. Christus maakte daarop namelijk in de brief meerdere toespelingen.

Noch koud, noch heet, maar lauw
Van de zeven zendbrieven is dit de meest negatieve. Christus noemde, in tegenstelling tot de andere gemeenten, niets positiefs: ‘Ik ken uw werken en weet dat u niet koud en niet heet bent.’ ‘Was u maar koud of heet’, klaagt de Here vervolgens. Met deze inleidende woorden beschrijft de Here Jezus het overheersende kenmerk van haar praktische getuigenis. Lauwheid domineerde. Ten tijde van Johannes stroomde vanuit Hiërapolis warm water uit geneeskrachtige bronnen naar Laodicea. Wanneer het daar aankwam, was het lauw geworden. Evenzo was de gemeente aldaar noch koud noch heet. Koud staat voor verkwikkend, zoals bij herderlijke zorg; heet staat voor heilzaam, zoals bij gevende liefde. Maar de gemeente te Laodicea was helaas misselijkmakend lauw. Zo beoordeelde de Here haar praktijk. Ontegenzeglijk een tragische toestand. Daarom werd haar het oordeel aangezegd: ‘Maar omdat u lauw bent en niet koud en ook niet heet, zal Ik u uit Mijn mond spuwen.’ Het oordeel – waarop we straks nog concreet ingaan – is vastbesloten.
Uiteraard (be)treft dat oordeel enkel de naamchristenen. Onbekeerde, niet wedergeboren belijders. Want geen enkele wedergeborene wordt ooit nog getroffen door enig Goddelijk oordeel. Er is tuchtiging, maar geen oordeel. Door Christus’ offer is elk mogelijk oordeel geweken. Nooit zal enig christen uit de mond van Christus worden gespuwd; veeleer zal elke christen eens met Hem worden verenigd.
Uit het vervolg blijkt het inderdaad om naamchristenen te gaan. Blijkt het niet al uit hun praktijk, dan toch zeker uit hun toestand.

Letterlijke rijkdom, geestelijke armoede
‘Want u zegt: Ik ben rijk en steeds rijker geworden en heb aan niets gebrek, maar’, verklaarde Christus immers, ‘u weet niet dat juist u ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt bent.’ Deze gemeente beoordeelde zichzelf totaal anders dan Christus. Onwetend van haar werkelijke toestand had ze ‘zichzelf rijk gerekend’. Zo hield ze haar letterlijke rijkdommen voor een graadmeter van haar geestelijke gesteldheid. Blijkbaar koesterde deze gemeente de – vandaag eveneens vaak gehoorde – gedachte dat haar materiële voorspoed een afspiegeling vormde van haar geestelijke toestand. Zoals gezegd, was Laodicea in de eerste eeuw een bloeiend handelscentrum.
Naar het schijnt profiteerde eveneens de aanwezige gemeente hiervan. Ongetwijfeld vormde dat mede de aanleiding voor hun denkwijze. Let wel: verkeerde denkwijze. Immers, letterlijke rijkdom is lang niet altijd een afspiegeling van geestelijke welstand. Zeker niet in het huidige tijdperk. Volgens Efeziërs 1:3b is de Gemeente namelijk ‘gezegend met alle geestelijke zegen in de hemelse gewesten.’ In Christus is elke gelovige onmetelijk rijk geworden. Niet noodzakelijk in letterlijk, maar in geestelijk opzicht.
Helaas kenden vele Laodicenzen alleen in letterlijk opzicht rijkdom. Helaas bleken vele Laodicenzen onbekeerde, niet wedergeboren naamchristenen. Deze conclusie is onvermijdelijk. Zeker gezien de raadgevingen van Christus in de verzen daarna.

Kostbare raadgevingen; oproep tot bekering
Christus raadt de Laodicenzen aan de volgende ‘dingen’ van Hem te ‘kopen’: 1. ‘goud, gelouterd door het vuur’, 2. ‘witte kleren’ en 3. ‘ogenzalf’. ‘Opdat u’, zegt Christus, 1. ‘rijk wordt’, 2. ‘bekleed bent en de schande van uw naaktheid niet openbaar wordt’ en 3. ‘zult kunnen zien.’
Gelouterd goud staat voor waarachtig geloof. Voor zover ik heb begrepen, staan witte klederen voor reiniging van ongerechtigheid en bekleding met gerechtigheid. Ogenzalf staat ongetwijfeld voor het ontvangen van en verlichting door de Heilige Geest.2 Al deze zegeningen ontberen de onbekeerden. Vandaar ook de daaropvolgende oproep tot bekering: ‘Wees dan ijverig en bekeer u’.3 Via bekering worden deze dingen namelijk verkregen.

Beloften van gemeenschap en regering
Veel Laodicenzen bleken onbekeerde, niet wedergeboren belijders. Immers, iedere zendbrief belicht primair de overheersende toestand. In Laodicea was deze uitermate tragisch. Christus stond namelijk buiten: ‘Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop.’ Christus, de Heer van de Kerk…
Toch was er hoop. Want wie zich namelijk zou bekeren, zou gemeenschap hebben met Christus: ‘…zal Ik bij hem binnenkomen en de maaltijd met hem gebruiken, en hij met Mij.’ De maaltijd met elkaar gebruiken ziet in de Bijbel vaak op gemeenschap met elkaar hebben. Christenen hebben gemeenschap met de Vader en de Zoon. Althans, onder normale omstandigheden. Daartoe zijn zij geroepen.
Verder wacht elke bekeerling het voorrecht ‘met Hem (Christus) te zitten op Zijn troon’. In tegenstelling tot de belofte van gemeenschap heeft deze belofte van regeren betrekking op de toekomst. Namelijk de toekomst van het duizendjarige Rijk. Tijdens het Millennium zal elke gelovige met Christus regeren. Duizend jaar lang. Ontegenzeglijk wacht gelovigen een heerlijke toekomst.

Laodicea in profetisch perspectief
De zendbrief aan Laodicea belicht niet alleen de historische toestand van een plaatselijke gemeente. Tevens belicht deze profetisch de toestand van de laatste fase van de gemeentebedeling. Wellicht bent u reeds bekend met de profetische uitleg van de zeven zendbrieven. Velen verstaan in de zeven zendbrieven een profetisch overzicht van de gehele gemeentebedeling. Beginnend met Efeze en eindigend met Laodicea. De zendbrief aan Laodicea toont dan de toestand van de christenheid voor de Opname. Scherper gezegd: de toestand van de christenheid van vandaag. Vandaag zitten velen onbekeerd in de kerkbanken. Zeker in het Westen. Sommigen misschien wel jarenlang. Vandaag blijken velen ‘ellendig, beklagenswaardig, arm, blind en naakt’, evenals eertijds vele Laodicenzen.
Toch is er hoop. Maar alleen voor wie zich bekeert. Alleen gelovigen worden via de Opname met Christus verenigd. Onbekeerden zullen geen deelhebben aan de Opname. Onbekeerden zullen Christus niet tegemoet gaan, maar worden veeleer door Hem uitgespuwd. Afgewezen. Achtergelaten voor de oordelen… Een ernstig woord, ik weet het, maar volkomen Bijbels.
‘Wie oren heeft, laat hij horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.’

J.C. van de Haar


1 John J. Bimson, Encyclopedie van Bijbelse plaatsen, p. 253, Uitgeverij Kok – Kampen, 2007.
2 “Specifieke producten uit Laodicea waren onder andere kledingstukken gemaakt van glanzende zwarte wol, en als medisch centrum stond het bekend om zijn oogheelkunde” (Encyclopedie van Bijbelse plaatsen, p. 254).
3 Daarbij gaat het, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de oproep tot bekering in de zendbrief aan Efeze, om bekering tot behoudenis. Anders gezegd: in Efeze werden gelovigen en in Laodicea ongelovigen tot bekering geroepen.