Klaar voor terreur

Ad Kooijmans • 90 - 2014 • Uitgave: 21
In 2 Timoteüs 3:1-4 lezen we de volgende voorspelling van Paulus: ‘Weet dat in de laatste dagen zware tijden zullen aanbreken, want de mensen zullen liefhebbers zijn van zichzelf, zelfzuchtig, grootsprekers, hoogmoedig, lasteraars, hun ouders ongehoorzaam, ondankbaar, onheilig, zonder natuurlijke liefde, onverzoenlijk, kwaadsprekers, onmatig, wreed, zonder liefde voor het goede, verraders, roekeloos, verwaand, meer liefhebbers van zingenot dan van God.’

De huidige generatie schijnt daaraan te beantwoorden. We zien overal om ons heen sporen van vandalisme. Hetzij voetbalwedstrijden of demonstraties, van welke aard ook, ze schijnen boze geesten wakker te maken, die zich openbaren in agressiviteit, gelaster en geweldpleging. Zelfs als er maar een kleine groep gangmakers is, volgt er spoedig een menigte, die zich uit in opruiing en vervloeking, vernieling van publieke en privé-eigendommen, plundering van winkels zelfs soms brandstichting en een vijandige houding tegenover de politie, die zich uit in het gooien met stenen en Molotovcocktails. Anderen werken meer in het geniep, zoals brandstichters en dierenbeulen.

Ontdaan van christelijke normen
Een samenleving die ontdaan is van christelijke normen, kan daar slechts weinig effectief tegen optreden. De rebellen leven zich uit, maar de politie moet voorzichtig zijn, niet te worden aangeklaagd vanwege hardhandig optreden. Wat men vroeger ‘de vreze Gods’ noemde, is bij de massa verdwenen. Dat betekende het bewustzijn dat we voor onze daden aan God verantwoording zullen moeten afleggen. Toch blijft de mogelijkheid om door de overheid veroordeeld te worden, hoewel de straf doorgaans in geen verhouding staat tot de aangerichte schade, waar geen vergoeding tegenover staat.

Geweld gerechtvaardigd
Velen vragen zich af, hoe het mogelijk is dat jonge mensen in westerse landen gewonnen worden voor islamextremisme. Het antwoord moet zijn dat de tijdgeest ze daarvoor klaarmaakt. Het extremisme geeft het ware karakter van de islam weer, zoals dat zich openbaarde in gewelddadige onderwerping in de beginperiode met Mohamed als gangmaker. Die gewelddadigheid wordt niet veroordeeld, zoals in een christelijke samenleving, maar wordt als norm gesteld om Allah te behagen. Zo wordt het geweten toegeschroeid (1 Timoteüs 4:20) en elke geweldpleging gerechtvaardigd en aangeprezen. Zo vinden Westerse baldadigen een god die hen niet veroordeelt, maar de volle ruimte geeft om zich uit te leven en hun vleselijke hartstocht bevredigt door de belofte, dat wanneer ze sterven als zogenaamde martelaars, maagden hen opwachten om hun vleselijke lusten te bevredigen. Ze nemen daar zelfs een voorschot op bij massaverkrachtingen.

De Koran serieus nemen
De afslachting van christenen die weigeren hun Heer en Heiland te verloochenen, doet ons denken aan de antichrist (Openbaring 13:15). Daarvan lezen we in 1 Johannes 2:22 ‘Dat is de antichrist, die de Vader en de Zoon loochent.’ Dat is nu precies het karakteristieke van de islam: ‘God heeft geen Zoon of kinderen.’ Dat betekent dat de intieme liefdesband tussen de Vader en Zijn Zoon en Zijn kinderen die naar het beeld van Zijn Zoon gevormd worden (Romeinen 8:29) geloochend wordt door de islam. Men spreekt van gematigde moslims en extremisten. Het probleem is dat juist de extremisten degenen zijn die de Koran het meest serieus nemen en daarom kennen ze geen vrede of samenleving met Joden en christenen. Juist de islam in zijn dwingende vorm (zoals in Iran) doet sommigen voor Jezus kiezen, omdat ze de enorme tegenstelling waarnemen van haat tegen Joden en christenen, die door hen die Jezus volgen wordt beantwoord met liefde. Misschien is wat we nu zien in de IS het voorspel van het rijk van de antichrist.

Vergevorderd stadium van de tijd
Het moet ons bewust maken dat we in een vergevorderd stadium van de tijd leven. We weten dat de Heer de Zijnen zal opnemen voor de regering van de antichrist. Is het ons verlangen en onze verwachting om altijd bij de Heere te zijn (1 Tessalonicenzen 4:17)? ‘Zullen we beschaamd staan bij Zijn komst of zullen we Hem met blijdschap tegemoet gaan?’

Ad Kooijmans