Jezus en de muziek

Willem J. Ouweneel • 91 - 2015 • Uitgave: 8
Je zou het vandaag niet zeggen, maar de westerse muziekgeschiedenis is toch echt begonnen met Jezus en het vroege christendom. (Hetzelfde geldt trouwens voor de westerse geschiedenis van de beeldende kunsten.)

De oudste muziek die wij hier in het Westen kennen, is de Gregoriaanse muziek, dat is de klassieke eenstemmige liturgische muziek van de Rooms-katholieke Kerk, genoemd naar paus Gregorius I de Grote (rond 600). Kerkmuziek dus: muziek ter ere van de God van de Bijbel, muziek waarin Jezus Christus centraal staat (en trouwens vaak ook Maria…). De oudste componisten die wij vandaag nog bij name kennen, waren gelovige vrouwen: de Armeense kluizenaressen Khosrovidukht en Sahakdukht (8e eeuw), de Byzantijnse abdis Kassia (9e eeuw), en vooral de Duitse abdis Hildegard van Bingen (12e eeuw). Daarnaast waren er vele kerkelijke mannen, van wie slechts een paar namen overgeleverd zijn, zoals die van Leoninus en Perotinus (12e eeuw).

Wereldlijke muziek in de Bijbel
Eeuwenlang was de westerse vocale muziek, althans voor zover we kunnen nagaan op grond van wat er bewaard gebleven is, kerkmuziek. Maar de troubadours (minstrelen) waren er sinds de elfde eeuw ook al, die aan de vorstelijke hoven de luisteraars vermaakten met hun liefdesliederen. Sterker nog: de ‘wereldlijke’ – en vaak ‘wereldse’ – muziek is even oud als de religieuze muziek. Monotheïstische profeten – joods, christelijk of islamitisch – keken met verontwaardiging en minachting neer op het werelds gedruis. De ware muziek staat immers in dienst van God en van God alleen.
Toch was er wel ruimte voor ‘wereldlijke’ (niet-liturgische) muziek, zolang die maar niet ‘werelds’ (goddeloos) werd. Jezus had het in de gelijkenis van de verloren zoon over een huis vol ‘muziek en dans’ (Lucas 15:25) en dat bedoelde Hij heel positief. Jakobus 5:13 zegt: ‘is iemand vrolijk, laat hij een loflied zingen’ (dat is letterlijk: ‘zingen met getokkel’ op een snaarinstrument). In de ‘wereldlijke’ muziek steekt als zodanig niets kwaads; anders had Jezus niet kunnen verwijzen naar de kinderen op straat die op de fluit spelen en de andere kinderen laten dansen (Matteüs 11:17; Lucas 7:32).
De hoofdboodschap in de Bijbel is dat muziek primair tot eer van God moet zijn, of dat nu binnen of buiten de liturgie (eredienst) is: sacraal of seculier, wereldlijk of kerkelijk: ‘Zing met heel uw hart psalmen en hymnen voor God en liederen die de Geest u vol genade ingeeft. Doe alles wat u zegt of doet in de naam van de Heer Jezus, terwijl u God, de Vader, dankt door hem’ (Kolossenzen 3:16v.). ‘Dus of u nu eet of drinkt of iets anders doet, doe alles ter ere van God’ (1 Korintiërs 10:31).

De muziek verwereldlijkte steeds meer
Dat betekent natuurlijk wel dat de natuurlijke plaats van de muziek toch allereerst de kerk was en is. Zo zou het eeuwen blijven, bijna tot en met de hele Middeleeuwen. De middeleeuwse seculiere muziek omvatte ook al wel dansen, toneelmuziek, liefdesliedjes en politieke satire. Maar wat ervan bewaard is gebleven, valt in het niet bij de hoeveelheid kerkmuziek. Mannen als Leoninus en Perotinus stonden in dienst van de kerk.
Pas als componisten in dienst komen van wereldlijke vorsten, zoals dat vooral vanaf de Renaissance gebeurde (15e, 16e eeuw), komt er veel meer ruimte voor wereldlijke muziek – die natuurlijk ook tot eer van God kan zijn. Maar zelfs de grote Renaissance-componisten (John Dunstaple, Guillaume Dufay, Josquin des Prez, Claudio Monteverdi, Antonio Vivaldi) waren en bleven nauw met de kerk verbonden. Dat geldt ook voor de grote componisten uit de Duitse Reformatie: Heinrich Schütz, Johann Sebastian Bach en Georg Friedrich Händel en anderen (17e, 18e eeuw). Hier is de christelijke traditie nog heel sterk.
Dat geldt zelfs voor de Verlichtingscomponisten: Joseph Haydn, Wolfgang Amadeus Mozart, Ludwig van Beethoven (18e, begin 19e eeuw); maar hier zien we ook het wereldlijke, om niet te zeggen wereldse element steeds meer gaan overheersen. De componisten van de Romantiek (Franz Schubert, Hector Berlioz, Felix Mendelssohn-Bartholdy, Robert Schumann, Franz Liszt, Richard Wagner, Giuseppe Verdi, Anton Bruckner, Johannes Brahms enz.) bleven geestelijke muziek schrijven, maar dan eerder voor de concertzaal dan voor de kerkdienst.
De muziek verwereldlijkte steeds meer; maar zelfs in de twintigste eeuw schreven Sergej Rachmaninov, Igor Stravinsky, Benjamin Britten en vooral Olivier Messiaen en schrijven de nog levende Arvo Pärt, John Tavener, Karl Jenkins en anderen christelijk geïnspireerde muziek. Ik zing vaak mee in de grote klassieke koorwerken en stel dan met gemengde gevoelens vast hoe mijn medezangers voor zover ze ongelovig zijn, in al die oratoria, cantates, missen en requiems toch mee jubelen ter ere van God en van Christus (tegen wil en dank).

Bachs theologische denkwereld
Even terug naar Bach. Veel muziekliefhebbers interesseren zich niet bijster voor de teksten van Bachs werken – en dat terwijl die bij hem juist zo wezenlijk zijn om zijn muziek te begrijpen. Dat geldt zelfs voor bepaalde instrumentale werken: de Franstalige organist en componist Charles-Marie Widor verbaasde zich over bepaalde muzikale wendingen in Bachs koraalvoorspelen, totdat de Duitstalige organist en theoloog Albert Schweitzer hem uitlegde hoe die wendingen geheel vanuit de koraaltekst te verklaren waren.
Bach is zo ongeveer de enige componist rondom wie zich ook een echte ‘Bach-theologie’ ontwikkeld heeft. In 1976 werd zelfs de Internationale Arbeitsgemeinschaft für theologische Bachforschung (‘Internationale werkgemeenschap voor theologisch Bachonderzoek’) opgericht. Dit gebeurde vanuit de overtuiging dat Bachs vocale muziek alleen goed begrepen kan worden vanuit zijn teksten en dat die teksten alleen goed te begrijpen zijn vanuit Bachs theologische denkwereld.
Bach was een vertegenwoordiger van de lutherse orthodoxie van die dagen, die niet slechts wortelde in Maarten Luther zelf, maar vooral in theologen als Johann Gerhard en Abraham Calovius. Bach had hun geschriften in zijn boekenkast staan en hij heeft ze, blijkens de aantekeningen, ijverig bestudeerd. Naast die orthodoxie had zich het lutherse piëtisme ontwikkeld, dat minder nadruk legde op de ‘rechte leer’ en meer op de vrome ervaring (pietas = vroomheid) (vergelijkbaar met de ‘Nadere Reformatie’ in Nederland, 17e, 18e eeuw). Vertegenwoordigers waren Philipp Jacob Spener, Johann Arndt en August Hermann Francke, van wie Bach eveneens geschriften bezat.

Ook wereldlijke werken tot eer van God
De piëtisten waren tegen instrumentale muziek in de eredienst en alleen al daarom kon Bach geen echte piëtist zijn. Toch gebruikte Bach in zijn werk ook piëtistische teksten. Zo was de dichter van de vrije teksten in de Matthäus-Passion, Picander (pseudoniem voor Christian Friedrich Henrici), beïnvloed door de piëtist Heinrich Müller, wiens geschriften Bach ook zelf ijverig bestudeerd had. Die teksten zijn niet te begrijpen als men niet enigszins vertrouwd is met de typisch piëtistische ‘bruidsmystiek’ die zich vooral baseert op het Bijbelboek Hooglied en teruggaat op middeleeuwse mystici als Bernard van Clairvaux. Ook heeft Bach koralen getoonzet van piëtistische dichters als Salomon Franck, Martin Moller en Philipp Nicolai.
Bachs leven als componist heeft in dienst van Christus gestaan. Dat was voor hem geen valse vroomheid, maar geestelijke realiteit. Het betekende dat hij met vreugde – en soms, als zijn broodheren lastig waren, met wat minder vreugde – muziek schreef voor de kerk, in al die plaatsen waar hij werkte, vooral in Leipzig. Maar ook in Köthen, in dienst van een wereldlijk vorst, schreef hij zijn wereldlijke werken tot eer van God. Wat dat betreft was er voor hem geen scheiding tussen sacrale en seculiere muziek; boven beide soort composities schreef hij soms: Jesus Juva (‘Jezus, help [mij]’) of Soli Deo gloria (‘Alleen God zij de eer’).

Willem J. Ouweneel