Jezus, de Joodse Messias

Ton Stier • 91 - 2015 • Uitgave: 8
“Alleen Judas was toch een Jood?”, onderbrak ooit een toehoorder de spreker, die voor een christelijk publiek een lezing over de Joodse identiteit van de Heere Jezus hield. In zijn perceptie waren Jezus en het Joodse volk onverenigbaar.

De opmerking van deze toehoorder is representatief voor een deel van het christendom, dat zich Jezus slechts als Icoon van het christelijk erfgoed had toegeëigend en eeuwenlang de overtuiging was toegedaan dat Zijn bloed als oordeel over het Joodse volk was uitgegoten. “Dood ze niet, maar houd ze in een vernederde positie,” was sinds Augustinus het beleid van de christelijke kerk, die het Joodse volk had onterfd en ‘kraakpand Israël’ met inboedel en al in bezit had genomen.
Geen wonder dat deze hardnekkige karikatuur van de Heere Jezus veel Joden verbaasd doet reageren als je hen vertelt dat het Nieuwe Testament een Joods Boek is, door Joden geschreven en evenals de Tenach (OT) de Joodse Messias als Hoofdonderwerp heeft. Temeer omdat het rabbijnse Jodendom zich voor een deel als apologetiek (verdedigingsleer) tegen het christendom heeft ontwikkeld. De Talmoed typeert het Nieuwe Testament als ‘het heilloze boek’, of ‘het zondeboek’. Het traktaat ‘Sjabbath’ van de Babylonische Talmoed oppert de vraag: “Stel dat het Evangelie en andere boeken van de Minim (de Joodse christenen) per ongeluk in het vuur vallen, is het dan – vanwege de Naam des Heeren die er in voorkomt – geoorloofd om deze uit het vuur te redden?” Waarop Rabbi Joze antwoordt: “Waar ik deze boeken vind, verwijder ik de naam van God en verbrand de rest.”

Joodse bitterheid
In zijn boek ‘Joodsche stemmen over Jezus en het christendom’ schrijft J. Rottenberg (1890-1942), Nederlands Hervormde predikant van Joodse komaf: “Als de Joden toen al zo bitter gestemd waren tegenover de Evangeliën, is het geen wonder dat hun afschuw groeide, toen in de loop der eeuwen degenen die zich Evangelie-belijders noemden, de Joden als de grootste misdadigers behandelden. De Joodse geleerden uit de Middeleeuwen noemden de Evangeliën dan ook ‘de godsdienst der onbesnedenen’ of ‘de godsdienst van de gekruisigde’. Het is echter zeer te betwijfelen,” benadrukt Rottenberg, “of zij ooit een compleet Nieuw Testament onder ogen hebben gehad. Zelfs de schrijver van de Sefer Toledoth Jesjoe (waarin Jezus onder andere als buitenechtelijk kind en afvallige wordt beschreven, red.) schijnt slechts over kennis uit tweede hand van het Nieuwe Testament beschikt te hebben.”

Toenemende belangstelling voor Nieuw Testament
In de 30 jaar dat ik als directeur van Israël en de Bijbel betrokken mag zijn bij de wereldwijde verspreiding van Gods Woord onder het Joodse volk, is één ding zonneklaar: Joden tonen steeds meer belangstelling voor het Nieuwe Testament. Tijdens de internationale boekenbeurs in Jeruzalem, waar we in februari van dit jaar met een grote Bijbelstand Gods Woord aan Israëlische bezoekers mochten presenteren, bleek het Nieuwe Testament het meest populaire boek. Wat lange tijd als ‘het verboden boek’ bekend stond, begint steeds meer in de belangstelling te komen. Zo vragen bezoekers zich af waarom het Nieuwe Testament eigenlijk een verboden boek is. Wat staat er dan in dat zij niet zouden mogen weten?
Inmiddels leert de ervaring dat het Nieuwe Testament zelf de beste Evangelist is om de Joodse Messias van Zijn karikatuurbeeld te ontdoen. Immers al de eerste woorden van het Nieuwe Testament bewijzen Zijn Jiddischkeit: ‘Het geslachtsregister van Jezus Christus, de Zoon van David, de Zoon van Abraham’.

Joodse historici over het Nieuwe Testament
Daarbij komt dat een aantal Joodse wetenschappers al lange tijd overtuigd is van Jezus’ historiciteit. Zo schreef de Joodse historicus dr. Joseph Klausner (1874-1958) een boek met als titel: ‘Jezus van Nazareth – Zijn tijd, Zijn leven en Zijn onderwijs’. Dit in het Hebreeuws geschreven en in Jeruzalem gepubliceerde boek breekt een lans voor de erkenning van Jezus’ historiciteit, op basis van het getuigenis van de synoptische evangeliën. Om die bronnen als verzinsels terzijde te schuiven, getuigt niet van enig wetenschappelijk inzicht, is de lijn van Klausners betoog, waarin hij vooral het Jood-zijn van Jezus benadrukt. Reden voor de bekende Joods-christelijke Bijbelleraar David Baron (1855-1926), om een brochure aan dr. Klausners bevindingen te wijden, waarin Baron opent met de woorden: “Een van de meest significante tekenen van onze tijd is de omvang van het aantal prominente Joden, leiders van het Joodse denken, die zich nu met de grote Christus-vraag bezig houden.”
Latere Joodse onderzoekers nemen het de kerk kwalijk Jezus ‘ontjoodst’ te hebben. Men spreekt zelfs van ‘een terugkeer van Jezus uit de kerkelijke ballingschap’. Vooral de bekende Joodse hoogleraar aan de Hebreeuwse Universiteit van Jeruzalem, David Flusser (1917-2000), heeft zich intensief beziggehouden met Nieuwtestamentisch onderzoek naar ‘de historische Jezus’, Die volgens Flusser “vrij getrouw wordt geschilderd als een Jood uit zijn tijd.”
Een andere bekende geleerde die zich met het onderzoek naar de Persoon van de Heere Jezus heeft beziggehouden is Schalom Ben-Chorin (1913-1999), leerling van Martin Buber (1878-1965), die op zijn beurt Jezus als zijn grote broeder beschouwde.
In navolging van Bubers gedachtegoed schreef Ben-Chorin onder andere het boek ‘Broeder Jezus, de Nazarener’. “Jezus is voor mij de eeuwige broeder, niet slechts de broeder als mens, maar mijn Joodse broeder. Ik bespeur zijn broederlijke hand, die mij vastgrijpt, opdat ik hem navolge. Het is niet de hand van de Messias, deze met wonden getekende hand. Het is zeker geen goddelijke hand, maar een menselijke hand, in wiens lijnen het leed diep ingegraveerd is,” aldus Ben-Chorin. Het grote onderscheid tussen Jodendom en christendom omschrijft Ben-Chorin: “Het geloof van Jezus verenigt ons, maar het geloof in Jezus scheidt ons.”

Onze kijk als christenen
Het is evident dat Wie de Heere Jezus tijdens Zijn aardse rondwandeling ontmoette, geen enkele twijfel over Zijn Joodse identiteit kan hebben gehad. Denk alleen maar aan de reactie van de Samaritaanse vrouw, als Hij haar om water vraagt: ‘Hoe vraagt U, Die een Jood bent, van mij te drinken…?’ Zou deze vrouw er zich overigens van bewust zijn geweest dat zij dagelijks water putte uit ‘de bron van Jakob’ (Johannes 4:5)? Wat een onthulling toen zij uit Jezus’ mond hoorde dat ‘het heil uit de Joden is’ (Johannes 4:22), wat een zegen toen zij haar waterkruik verwisselde voor Levend Water en wat een vrijmoedigheid om Hem in Samaria als de beloofde Messias te verkondigen.

Zijn wij ons er ook van bewust dat we onze dorst mogen lessen uit ‘de Bron van Jakob’; de Joodse Geschriften, die getuigen van de Joodse Messias; de ster Die uit Jakob is opgegaan (Numeri 24:17), de Leeuw uit de stam van Juda, Die is de Wortel, het geslacht van David? Zijn wij ons ervan bewust dat het Joodse volk drager is van nog vele honderden onvervulde beloften?
Wie deze dimensies aan zijn geloof toevoegt, wordt daardoor een zoveel rijkere christen. Dan is het Oude Testament niet langer een vitrinekast, waarin Israël slechts als historisch monument te bezichtigen is, maar komt er zicht op de vitale rol die Israël nu en in de toekomst door God is toebedeeld. Dan ontstaat er ook liefde en bewogenheid voor de primaire levensbehoefte van Gods oogappel Israël: het kennen van hun eigen Joodse Messias, op grond van het getuigenis van hun eigen Geschriften. Wie Hem als de Bron van levend water mag kennen, begrijpt tegelijk wat volgens Bedoeïenen de ergste zonde is: Weten waar de bron is, maar dit verzwijgen!

Ton Stier