Jakob en Ezau: een ongemakkelijke relatie

Ton Stier • 93 - 2017 • Uitgave: 22
Nu we inmiddels een aantal elementen uit het leven van Abraham en Isaäk bestudeerd hebben, richten we onze aandacht deze keer op Jakob en zijn moeizame relatie met zijn broer Ezau.

Tegenspelers
Is het niet opvallend hoe elk van Israëls aartsvaders zijn tegenspeler had? Abraham had Lot, die via zijn dochters(!) twee zoons verwekte: Moab, stamvader van de Moabieten en Ben-Ammi, stamvader van de Ammonieten (Genesis 19:37,38). Beide volken ontwikkelden zich als vijanden van Israël.
Dan krijgen we Isaäk, ‘de zoon van de vrije’, en Ismaël, ‘de zoon van de slavin’. De deels uit Ismaël voortgekomen Arabische volken kunnen tot op vandaag – met name door de islamisering – bepaald geen Israël-minnende volken genoemd worden.
En dan de problematische verhouding tussen de twee broers Jakob en Ezau en hun nageslacht. Als lange tijd later Mozes naar de koning van Edom het verzoek laat uitgaan: ‘Dit zegt uw broeder Israël: U weet zelf van al de moeite die ons getroffen heeft… Laat ons toch door uw land trekken…’, is het bittere antwoord: ‘U mag niet door mijn land trekken, anders ga ik u met het zwaard tegemoet!’ Korte tijd later voegt hij de daad bij het woord (zie Numeri 20:14-21). Heel opmerkelijk dat deze vijandschap al in Rebekka’s moederschoot begon. ‘De kinderen stootten in haar lichaam tegen elkaar. Toen zei zij: Als dit zo is, waarom overkomt mij dit? En zij ging de HEERE raadplegen. De HEERE zei toen tegen haar: Er zijn twee volken in uw schoot, en twee naties zullen zich uit uw lichaam vaneenscheiden. Het ene volk zal sterker zijn dan het andere en de meerdere zal de mindere dienen’ (Genesis 25:22-23).
Even terzijde opgemerkt: Isaäk en Rebekka waren beide mensen van gebed. Isaäk, die vanwege Rebekka’s onvruchtbaarheid in haar bijzijn ‘de HEERE vurig had gebeden’ om nakomelingschap. En Rebekka die de Heere raadpleegde toen zij bemerkte dat de kinderen in haar lichaam tegen elkaar stootten. Het profetische antwoord luidt dat twee volken uit haar zouden voortkomen, waarbij de meerdere (Ezau) de mindere (Jakob) zou dienen. De vervulling van die profetie zie we o.a. in 2 Samuël 8: ‘Hij (David) legde garnizoenen in Edom; in heel Edom legde hij garnizoenen, en alle Edomieten werden aan David onderworpen’ (vers 14). Desalniettemin heeft God in Zijn wetgeving aan Israël geboden: ‘U mag van de Edomiet geen afschuw hebben, want hij is uw broeder’ (Deuteronomium 23:7).

Paulus’ commentaar
Maar er is meer aan de hand en daarvoor gaan we, evenals we deden bij de relatie tussen Isaäk en Ismaël, te rade bij het commentaar van Paulus: ‘Want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden – opdat het voornemen van God, dat overeenkomstig de verkiezing is, stand zou houden, niet uit de werken, maar uit Hem Die roept – werd tot haar (Rebekka) gezegd: De meerdere zal de mindere dienen. Zoals geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad en Ezau heb Ik gehaat’ (Romeinen 9:11-13, Maleachi 1:2,3).
De woorden ‘Jakob heb Ik liefgehad, maar Ezau heb Ik gehaat’ hebben helaas bij velen tot een fatalistisch godsbeeld geleid, alsof de Heere de één tot eeuwig heil en de ander tot eeuwig verderf heeft voorbeschikt. Maar hoe is dat te rijmen met Gods wil dat alle mensen zalig worden en tot kennis van de waarheid komen? (zie 1 Timoteüs 2:4; 2 Petrus 3:9).
Welnu, enerzijds ziet God over de tijd heen en wist Hij dat Ezau zich van de Heere zou afwenden en tot een oordeel zou leiden (Maleachi 1:1,2). Anderzijds ligt het accent in Paulus’ commentaar niet op het haten van Ezau, maar op het liefhebben van Jakob; niet op het achterstellen van Ezau, maar op het voorrang hebben van Jakob. Denk maar aan de woorden van de Heere Jezus: ‘Als iemand tot Mij komt en niet haat zijn eigen vader en moeder en vrouw en kinderen en broers en zusters, ja, ook zelfs zijn eigen leven, die kan Mijn discipel niet zijn’ (Lucas 14:26). Vanzelfsprekend is dit geen oproep tot haat van ouders, vrouw, kinderen, broers en zusters. Dat zou in strijd zijn met het vijfde gebod. Hoe de Heere Jezus Zijn ouders liefhad, maar tegelijk de dingen van Zijn hemelse Vader liet prevaleren, vinden we terug in Zijn woorden die Hij op twaalfjarige leeftijd in de tempel tot hen sprak: ‘Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ (Lucas 2:49).

In dit verband herkennen we drie belangrijke beginselen:
1. Verkiezing verwerpt iedere mogelijkheid van eigen roem door geleverde prestaties, ‘want toen de kinderen nog niet geboren waren, en niets goeds of kwaads gedaan hadden’, had Gods verkiezend voornemen al plaatsgevonden.
2. Bij de verkiezing van Jakob boven Ezau gaat het niet in de eerste plaats om verkiezing van personen, maar van volken die uit hen voortkwamen: Israël boven Edom.
3. In Gods verkiezing gaat het altijd om een bepaalde dienst. Verkiezing is nooit een doel op zichzelf, maar leidt tot verwerkelijking van Gods plan en de verheerlijking van Zijn Messias.
De verkiezing van Israël is dan ook nauw verbonden met de bijzondere dienst waartoe de Heere hen geroepen heeft en die steeds weer is te herleiden op Abrahams roepingsbelofte: ‘in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden’ (Genesis 12:3).

Bethel
Dat neemt echter niet weg dat het leven van Jakob door veel gebrokenheid gekenmerkt wordt, zoals Hosea 12:4-6 kort samenvat: In de moederschoot pakte hij zijn broer bij de hiel (zie Genesis 25:26); in zijn kracht streed hij met God. Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade (zie Genesis 32). In Bethel vond Hij hem en daar sprak Hij met ons (zie Genesis 28:12,13), namelijk de HEERE, de God van de legermachten, HEERE is Zijn gedenknaam.
Is het niet wonderlijk dat er staat: ‘daar sprak Hij met ons’? Jakob was toch, althans de eerste keer1, helemaal alleen toen hij in Bethel die betekenisvolle verbindende ladder tussen hemel en aarde zag en geweldige beloften ontving? Welnu, God sprak via Jakob ook tot zijn nageslacht: ‘dit land waarop u ligt te slapen, zal Ik u en uw nageslacht geven. Uw nageslacht zal talrijk zijn als het stof van de aarde en u zult zich uitbreiden naar het westen, het oosten, het noorden en het zuiden. In u en uw nageslacht zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. En zie, Ik ben met u, Ik zal u beschermen overal waar u heen zult gaan, en Ik zal u terugbrengen in dít land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik tot u gesproken heb!’ (Genesis 28:13-15).
Opnieuw een prachtige profetie die bij Christus’ wederkomst letterlijk en volledig in vervulling zal gaan. Dan zal heel de aarde – met Jeruzalem als centrum – een Bethel, een huis van God worden. Dat daar echter nog een grote strijd tussen de Heere en Jakob aan vooraf gaat, zullen we in onze volgende studie zien.

Ton Stier

1 De tweede keer in Genesis 35.