Israëls worsteling met God

Ton Stier • 94 - 2018 • Uitgave: 2
Crisistijd is Christustijd, zo zullen velen van ons wellicht kunnen beamen. Wie in zijn leven een crisis doormaakt, kan daardoor op bijzondere wijze tot Christus en Zijn troostrijke genade getrokken worden. Datzelfde principe herkennen we in de strijd die Jakob in Genesis 32 voert, waarbij hij de nieuwe naam Israël ontvangt.1

Een geschiedenis die, zoals talloze andere Bijbelse geschiedenissen, een belangrijke profetische betekenis heeft.

Het decor
Zoals we in onze vorige studie zagen, is het decor van de strijd de voor Jakob zeer angstwekkende ontmoeting met zijn broer Ezau, die hem met een leger van 400 man tegemoet komt (vers 6,7). Toch is de kern van de geschiedenis niet Jakobs worsteling met Ezau, wiens genade hij zoekt (vers 5), maar zijn worsteling met God, die Hij om genade smeekt. Jakob was bevreesd om Ezau onder ogen te komen (vers 11 en 20), maar kwam voor het aangezicht van God (vers 30).
We zien beide confrontaties in Hosea 12 in één adem genoemd: ‘In de moederschoot pakte hij (Jakob) zijn broer (Ezau) bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God. Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade’ (vers 4-5).

Ogenschijnlijke tegenstellingen
De strijd met de Man, Die later de Heere Zelf blijkt te zijn, begint in vers 24 met de mededeling: ‘Maar Jakob bleef alleen achter…’ Alles wat Jakob had, zijn twee vrouwen, zijn twee slavinnen en zijn elf kinderen had hij de rivier de Jabbok laten oversteken (vers 22).
Jabbok betekent ‘uitgieten’ of ‘lediging’. Veelbetekenend, als we bedenken hoe Jakob niet alleen geledigd wordt van zijn bezittingen, maar ook van de kracht, waarmee hij tegen God streed. ‘En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde’ (vers 25). Het lijkt of deze geschiedenis een aantal tegenstellingen bevat.
In Hosea lezen we dat Jakob overwon, maar Hem tegelijk wenend om genade vraagt. Een winnaar smeekt de verliezende partij toch niet om genade? En in Genesis 32 lezen we dat hoewel de Man Jakob niet kon overwinnen, Hij wel in staat blijkt diens heupgewricht blijvend te ontwrichten. Waarop Jakob dan weer reageert: ‘Ik zal U niet laten gaan (duidt op machtspositie), tenzij U mij zegent’ (vers 26). We weten ‘wat minder is, gezegend wordt door wat meer is’ (Hebreeën 7:7). Vervolgens moet Jakob zijn naam bekend maken, wat eigenlijk een belijdenis is van zijn natuurlijke aard. Zijn naam betekent immers: ‘hij houdt de hiel vast’ (Hosea 12:4) of, zoals door Ezau geïnterpreteerd: ‘Wordt hij niet terecht Jakob genoemd, omdat hij mij nu twee keer bedrogen heeft?’ (Genesis 27:36). Maar na de genadeslag ontvangt Jakob een nieuwe naam: Israël, wat betekent ‘God

strijdt’. En dat lijkt weer in tegenstelling met het vervolg van de tekst: ‘want u hebt met God en met mensen gestreden…’
Kortom, het lijkt een mysterieuze geschiedenis vol tegenstellingen. Totdat we breder kijken in de Schrift en die schijnbare tegenstellingen samenvloeien in de wonderlijke weg die God met Zijn volk gaat.

Strijd tussen God en Zijn volk
De rode draad in Israëls geschiedenis is de worsteling met God. Met name Stefanus is in het slot van zijn rede tot zijn volksgenoten overduidelijk: ‘Hardnekkigen en onbesnedenen van hart en oren, u verzet u altijd tegen de Heilige Geest; zoals uw vaderen deden, zo doet u ook. Wie van de profeten hebben uw vaderen niet vervolgd? Zelfs hebben zij hen gedood die de komst van de Rechtvaardige aankondigden, van Wie u nu verraders en moordenaars geworden bent’ (Handelingen 7:51-52). Petrus had daarvoor al vergelijkbare woorden gesproken: ‘U echter hebt de Heilige en Rechtvaardige verloochend en gevraagd dat u een moordenaar geschonken zou worden, maar de Vorst van het leven hebt u gedood, Die God uit de doden opgewekt heeft, waarvan wij getuigen zijn’ (Handelingen 3:14-15). Maar let nu op de nuance die Petrus aanbrengt: ‘En nu weet ik, broeders, dat u het uit onwetendheid gedaan hebt, evenals uw leiders, maar God heeft op die manier vervuld wat Hij bij monde van al Zijn profeten aangekondigd had, namelijk dat de Christus lijden zou’ (Handelingen 3:17-18).
Hier zien we de strijd tussen Jakob en de Heere tot een climax komen. De Vorst van het leven wordt overwonnen en gedood, maar God heeft Hem niet alleen uit de doden opgewekt, Hij had ook aangekondigd dat het zo gebeuren moest. ‘De Zoon des mensen moet overgeleverd worden in handen van zondige mensen en gekruisigd worden en op de derde dag opstaan,’ aldus de engelen bij het lege graf (Lucas 24:7). ‘Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan?’, vraagt de Heere aan de Emmaüsgangers (Lucas 24:26).
Terugkomend op de opmerking van Petrus dat zij het in onwetendheid hadden gedaan; dit principe herkennen we ook bij Jakob. Er staat namelijk ‘…en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak’ (vers 24). Het was dus nacht, toen Jakob in de duisternis met ‘een Man’ in een strijd verwikkeld was. Pas nadat zijn heupgewricht was aangeraakt, verlangde Jakob om door zijn ‘Tegenstrijder’ gezegend te worden. Hij ontvangt een nieuwe naam en gaandeweg realiseert Jakob zich: ‘Ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered’ (vers 30).2 Degene met Wie hij streed, bleek dus zijn Redder te zijn!

Terug naar de Heere
De periode die aan Christus’ wederkomst vooraf gaat, zal opnieuw door een zware worsteling met God gekenmerkt worden. Vergelijkbaar met die bewuste nacht waarin Jakob alleen met de Heere worstelde, lezen we in Jeremia 30: ‘Al uw minnaars zijn u vergeten, zij vragen niet naar u, want Ik heb u getroffen met een wond als door een vijand…’ (vers 13). Door de profeet Hosea zegt de Heere: ‘Ik ga en keer terug naar Mijn woonplaats (profetische aanduiding van Zijn Hemelvaart), totdat zij zich schuldig weten en Mijn aangezicht zoeken. In hun benauwdheid zullen zij Mij ernstig zoeken’ (5:15). Gevolgd door hun belijdenis: ‘Kom, laten wij terugkeren naar de HEERE, want Hij heeft verscheurd, maar Hij zal ons genezen; Hij heeft geslagen, maar Hij zal ons verbinden. Na twee dagen zal Hij ons levend maken, op de derde dag zal Hij ons doen opstaan. Dan zullen wij voor Zijn aangezicht leven’ (Hosea 6:1-2).
Laten we bidden dat de Christustijd van die derde (opstandings)dag spoedig mag aanbreken! Tot die tijd mogen we hen in alle ootmoed en ons bewust zijnde van ons eigen ‘Jakobshart’, met de liefde en waarheid van hun eigen Messias bekend maken. Mogen we te midden van het wereldwijde antisemitisme naast hen staan, met het gebed dat hun crisistijd spoedig in een troostrijke en glorieuze Christustijd mag uitmonden! Want ‘de Verlosser zal uit Sion komen en zal de goddeloosheden afwenden van Jakob’ (Romeinen 11:26).
Dan zal de dageraad van vrede en gerechtigheid voor Israël en de volken aanbreken!

Ton Stier

1 Naamsverandering wordt herhaald en dus bevestigd in Genesis 35:10.
2 Pniël betekent ‘aangezicht van God’ (vers 30)