Israël wordt tot wereldwijde zegen

Theo Niemeijer • 94 - 2018 • Uitgave: 7
Aan wie zal het Joodse volk tijdens het Messiaanse Vrederijk het evangelie verkondigen? (T. T. te @)

Antwoord:
In Matteüs 25:31-46 wordt het volkerenoordeel beschreven, waarbij de Here Jezus op de ‘troon zijner heerlijkheid’ plaatsgenomen heeft. Voorafgaand hebben we hierbij te maken met de zichtbare wederkomst van de Here Jezus als antwoord op Harmagedon, waarbij de volkeren op zullen trekken om tegen Jeruzalem te strijden. Dan zal Hij als Koning terugkomen om, zoals Hij vroeger streed (Zacharia 14:3), het voor Zijn volk op te nemen. Dit zal plaatsvinden aan het einde van de ‘grote verdrukking’. Dan komt de Here Jezus zichtbaar terug om het koninkrijk van Israël te herstellen en als Koning op de troon van David plaats te nemen.
Op dat moment zal Hij alle volkeren voor Zijn troon verzamelen en een soort oorlogstribunaal tegen de volkeren voeren. In Joël 2:2 staat hierover geschreven: ‘Dan zal ik alle volken afvoeren en verzamelen in het dal van Josafat, en Ik zal aldaar met hen in het gericht treden ter oorzake van mijn volk en van mijn erfdeel Israël, dat zij onder de volken verstrooid hebben, terwijl zij mijn land verdeelden, en over mijn volk het lot wierpen.’
Het gaat bij dit oordeel niet om mensen die verloren of behouden worden, want de Bijbel leert ons dat je alleen door genade en niet door goede werken gered wordt. De goede werken, beschreven in Matteüs 25:35-36 zoals: hongerigen eten geven, dorstigen water geven, vreemdelingen huisvesten, naakten kleden en gevangenen opzoeken, brengen ons niet in de hemel. Er wordt in dit gedeelte niet de basis gelegd voor een sociaal evangelie, waarin we opgeroepen worden om goed voor elkaar te zijn, om zo gered te worden! We lezen niet dat ze hierdoor in de hemel kwamen, maar dat ze deel mochten hebben aan het Koninkrijk, wel te verstaan: het Messiaanse vrederijk! Ze hebben deze goede werken verricht aan de ‘minste broeders van de Here Jezus’.
Nu gaat het er natuurlijk om wie de Here Jezus met deze ‘minste broeders’ bedoelt. In Joël 2 lazen we dat het oordeel gaat om datgene wat de volkeren met Israël gedaan hebben. De houding van de volkeren ten opzichte van Israël blijkt in dit oordeel cruciaal te zijn. De Here Jezus zegt dan ook: ‘in zoverre gij dit aan één van deze mijn minste broeders hebt gedaan, hebt gij het Mij gedaan’ (Matteüs 25:40). Wat je met het Joodse volk doet, doe je voor/met Hem. ‘Wie jou zegent, zal Ik zegenen, wie jou vervloekt, zal Ik vervloeken’, zei de Here tegen Abraham. ‘Wie u aanraakt, raakt Zijn oogappel aan’, lezen we in Zacharia 2:8, waar duidelijk gemaakt wordt: wat je met Mijn volk doet (mijn minste broeders) doe je voor/met Mij! Zij, die het voor Israël opgenomen hebben, zijn de ‘schapen’ die de toegang tot het vrederijk ontvangen.
Aan hen zullen de Joden het ‘Evangelie van het koninkrijk’ verkondigen. Niet het evangelie van ‘Jezus Christus en dien gekruisigd’, het evangelie van genade waardoor je behouden wordt, maar het evangelie waarin duidelijk gemaakt wordt dat Jezus de Koning der koningen is. Het Joodse volk zal deze volkeren onderwijs geven in de Bijbel (Jesaja 2:3) en door dit onderwijs zal de kennis van de Here de gehele aarde gaan bedekken (Jesaja 11:9-10), waarmee Israël tot wereldwijde zegen zal worden.

Theo Niemeijer