Isaäk en Ismaël

Ton Stier • 93 - 2017 • Uitgave: 11
Abraham was tot een vader van vele volken gesteld. Een van die volken is Israël, dat te midden van de andere volken een uitnemende positie inneemt. Zij zijn namelijk voortgekomen uit Isaäk, de zoon van de belofte. Maar Abraham had ook een andere zoon: Ismaël, wiens nageslacht een belangrijke rol in het wereldgebeuren zou gaan spelen.

Om die rol goed te begrijpen, moeten we terug naar de ontstaansgeschiedenis van Ismaël in Genesis 16.

Sarai’s ‘oplossing’
‘Maar Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Nu had zij een Egyptische slavin, van wie de naam Hagar was. Daarom zei Sarai tegen Abram: Zie toch, de HEERE heeft mijn baarmoeder gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Kom toch bij mijn slavin; misschien zal ik uit haar nageslacht krijgen. En Abram luisterde naar de stem van Sarai’ (Genesis 16:1-2).
Ziet u de twee kanten? De menselijke kant is: ‘Sarai had Abram geen kinderen geschonken.’ Kinderloosheid was in die cultuur een enorme vernedering. Trouwens ook vandaag wordt in veel Oosterse landen kinderloosheid beschouwd als een wanprestatie van de vrouw, die daardoor in een pijnlijk isolement terechtkomt. Maar er is ook een Goddelijke kant, door Sarai vertolkt met de woorden: “Zie toch, de HEERE heeft mijn baarmoeder gesloten.” Toch zoekt Sarai zelf een oplossing voor het dilemma van haar kinderloosheid, althans wat zij als dilemma beschouwt. Ze had immers gezegd dat de HEERE haar moederschoot had gesloten en dat had natuurlijk een reden. God kiest vaak een wijze waarin Hij alle menselijke mogelijkheden en inspanningen op een dood spoor zet. Totdat de mens beseft: ‘de dingen die onmogelijk zijn bij de mensen, zijn mogelijk bij God’ (Lucas 18:27).
Zo wacht de Heere met de bovennatuurlijke vervulling van Zijn belofte totdat alle hoop op een nageslacht langs de gangbare weg was vervlogen. Abrahams ‘lichaam was verstorven – hij was ongeveer honderd jaar oud – en Sara’s moederschoot was eveneens verstorven’ (Romeinen 4:19, vgl. Genesis 18:11). Pas toen kon het wonder plaatsvinden zoals omschreven in Hebreeën 11: ‘Daarom zijn er dan ook uit één man, en wel een verstorvene, voortgekomen als de sterren des hemels in menigte en gelijk het zand aan de oever der zee, dat ontelbaar is’ (vers 12). Leven uit de dood is het grote principe waarlangs God toen en in de toekomst met Zijn volk tot Zijn doel zal komen. Denk maar aan het tot leven komen van de dorre doodsbeenderen in Ezechiël 37.
Gedreven door ongeduld komt bij Sarai de overweging boven: ‘Misschien zal ik uit haar (Hagar) gebouwd worden’ (Genesis 16:2). Het woord ‘bouwen’ is de vertaling van het Hebreeuwse woord ‘bana’, waarvan het Hebreeuwse woord ‘ben’ (=zoon) is afgeleid. Bijbels gezien is de zoon de bouwer van het nageslacht (familiehuis). De zorg van Abram en Sarai was dat die ‘bouw’ zou eindigen en de erfbelofte in vreemde handen zou overgaan (zie Genesis 15:2).
Sarai’s hoop op ‘de bouw’ was dus gevestigd op Hagar. Het was in die tijd namelijk gebruikelijk dat een kinderloze vrouw als wettige moeder van het kind werd beschouwd, dat door haar man bij een slavin was verwekt. Daarbij komt dat God tot dusverre niet expliciet had gezegd dat Abrahams nageslacht uit Sarai geboren zou worden1, hoewel dat natuurlijk wel voor de hand lag. Maar het is zo menselijk om God vooruit te willen lopen. Herkennen wij dat ook niet in ons eigen leven?

Hagar, de Egyptische slavin
Wie was Hagar eigenlijk? Ze wordt tot twee keer toe ‘de Egyptische slavin’ genoemd.
We zagen reeds dat Abram een confrontatie met farao achter de rug had, omdat hij niet eerlijk was geweest over het feit dat Sarai zijn vrouw was. Sarai was daardoor in het huis van farao terecht gekomen. In feite een satanisch geïnspireerde poging om Gods belofte, inclusief die van het Zaad (Genesis 3:15) te frustreren. Maar de Heere grijpt Zelf in en doet Sarai weer bij Abraham terugkeren. En dan lezen we: ‘Omwille van haar deed hij goed aan Abram, zodat hij kleinvee, runderen, ezels, slaven en slavinnen, ezelinnen en kamelen kreeg’ (Genesis 12:16). Mogelijk is Hagar een van die Egyptische slavinnen geweest op wie Abram en Sarai hun hoop gevestigd hadden dat de Heere door haar Zijn belofte zou vervullen. Maar wat een tragisch resultaat: ‘Toen zij nu zag dat zij zwanger geworden was, was haar meesteres in haar ogen verachtelijk’ (Genesis 16:4).
Wat een pijn moet dat bij Sarai veroorzaakt hebben. Alsof kinderloosheid nog niet erg genoeg was, is zij nu ook nog verachtelijk in de ogen van nota bene een slavin. Een diepere vernedering was nauwelijks denkbaar. Volgens de Spreukendichter is een van de dingen waaronder de aarde siddert als een dienstmaagd haar meesteres verdringt (Spreuken 30:21-23).

Broedertwist…
Isaäk en Ismaël moesten nog worden geboren, maar eigenlijk zien we hier al de eerste tekenen van de broederstrijd, met als dodelijk speerpunt: vernedering. Is het in dit verband niet opmerkelijk dat de islam de dominante religie is van de volken die uit Ismaël is voortgekomen, waarin Joden als apen, zwijnen en dienaren van de duivel worden aangeduid (Soera 2:66)?
In Genesis 16 begint de broedertwist tussen Isaäk en Ismaël die tot de dag van vandaag voortduurt. Nog voor zijn geboorte profeteert de Engel van de HEERE: ‘En hij (Ismaël) zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders’ (Genesis 16:12). De uitdrukking ‘zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem’, is een Hebreeuws idioom voor oorlogsvoering. Van een wilde ezel (Statenvertaling: ‘woudezel’) is bekend dat hij agressief en moeilijk in bedwang te houden is. Wilde ezels houden zich op in onherbergzaam gebied zoals blijkt uit de onheilsprofetie van Jesaja 32: ‘…Ofel en wachttoren zullen tot in eeuwigheid als grotten zijn, een vreugde voor wilde ezels…’ (vers 14).
Een ezel is in de Bijbel trouwens een onrein dier dat met een stuk kleinvee gelost moest worden of anders de nek gebroken moest worden (Exodus 13:13; Numeri 18:15).
Ismaël wordt later boogschutter, wat ook niet bepaald een vredelievende associatie oproept (Genesis 21:20). Maar het ergste van alles: hij bespotte Isaäk, de erfgenaam op de dag waarop hij van de borst genomen werd (Genesis 21:8).

… tot op vandaag
Maar laten we eerlijk zijn, is Sarai’s reactie ten opzichte van Hagar zoveel beter? ‘Toen vernederde Sarai haar, en zij vluchtte van haar weg’ (Genesis 16:6). Wie vandaag door Israël reist, herkent de oude vete, die zich uit in vernederingen over en weer. Denk aan de Israëlische checkpoints, waar – hoe noodzakelijk ze ook zijn – Palestijnen soms worden vernederd. Incidenten, waar Israëlische mensenrechtenorganisaties protest tegen aantekenen.
We moeten daarom oppassen dit broederconflict te simplificeren. Aan beide zijden ontmoeten we verbitterde en gekrenkte zielen, van een eeuwenoude broederstrijd. Beide hunkeren echter naar liefde en geborgenheid. En die wil God geven. Want de reden voor de door God bepaalde naam Ismaël (= God hoort) is: ‘omdat de HEERE uw verdrukking gehoord heeft’ (Genesis 16:11, zie ook de belofte in Genesis 17:20). En ja, ook Ismaëls nageslacht zal eens met de andere volken in Abraham gezegend worden (Genesis 12:3).

Ton Stier

1 Deze informatie komt pas na de geboorte van Ismaël in Genesis 17. Ook Abraham bad: ‘Och, zou Ismaël voor Uw aangezicht mogen leven!’ (Genesis 17:18).